DOOR F. Ofi ieis doox ottó land. h als het goed loo- Ta. Hij moest er natuurlijk niets van hebben. Maar I we zijn tot een vergelijk gekomen. Het wordt ano- I niem uitgegeven, maar er wordt evenveel reclame voor gemaakt als voor mijn andere boeken. Later., pen wil.... zal ik er mijn naam onder zetten." „Dat is een mooi voorstel," antwoordde zij, „dat is wel de overweging waard." „Dat dacht ik ook zoomaar ik was een beetje bang, dat u het hierin niet eens met me zoudt zijn." Ze bracht hem zwijgend tiaar zijn stoel en schikte de kussens in zijn rug. „U verwent me," zei hij spijtig. „Ik zal heusch niet weten, hoe ik weer aan öiddings wennen moet, als die akelige lappen weer van mijn oogen zijn." Ze gaf er geen antwoord op. „Waar denkt u toch over?" vroeg hij plotseling. Ze kwam op het bankje aan zijn voeten zitten. Dat kon hij aan het ge ritsel van haar rokken hooren. „Ik zat er over te denken, of u er soms van wist, dat ik nagegaan word zei ze ernstig. „Toen ik gisterenavond naar huis ging, ben ik door een man gevolgd." „Wat zegt ti riep hij verbaasd. „Ja, ik werd door een man gevolgd., een korten, nogal gezetten man met een donkere snor. Hij zag er echt als een detective uit.' „Maar dat is onmogelijk 1" riep hij uit, „u moet u bepaald vergist hebben! „Neen," antwoordde ze eenvoudigweg. „Ik ben er zeker van. Ik bemerkte, dat hij voor het huis heen en weer slenterde. 1 oen de auto wegreed, riep hij een taxi aan en volgde den wagen. Ik zei het tegen den chauffeur en die wist hem nog al gauw kwijt te raken." „Maar wie zou u in hemelsnaam door detectives laten bewaken vroeg hij verbaasd. „U zult toch niet veronderstellen, dat ik zooiets doen zou „Ik vond het niet onmogelijk. Ik dacht, dat uw nieuwsgierigheid het misschien gewonnen had van uw.uw. „Een erg aardige gedachte was dat nu juist niet iNeen," gaf ze toe, „dat was het niet. Het spijt me. Maar wie anders zou er dan eenig belang bij kunnen hebben om mijn gangen na te gaan Er zijn maar heel weinig menschen, die weten, dat ik hier ben. Philips hield zijn adem even in. „Wacht eens.... Heeft Cosgrave me niet gezegd, dat u wonderlijk veel geleek op een meisje, dat plotseling op een geheimzinnige manier verdwenen is? Misschien hebben die detectives u dan voor haar aangezien." Ze zei er niets op, maar trok de wenkbrauwen samen wat hij natuurlijk niet bemerkte. Ja natuurlijk, dat zal het zijn 1" riep hij uit. „Dat is doodeenvoudig Dan hebt u niets anders te doen, dan tegen den man te vertellen, dat hij een schromelijke vergissing begaat. Ik zal het vanavond tegen den chauffeur zeggen." Miss Larrimore stond op en keek peinzend op hem neer. „Wat is er?" vroeg hij, op dat geluid zijn hoofd naar haar opheffend. „Ik doe misschien beter u iets meer van de waarheid te vertellen," zei ze. „Mijn ware naam is niet Larrimore. Dien naam heb ik slechts aangenomen op den avond, toen ik bij u in huis kwam. Ik heet Ruth Halliday." „Zoozoo?" zei Philips langzaam. „Maar er is geen enkele reden, waaróm een detective me achterna zou gaan, noch als miss Larrimore, noch als Ruth Halliday- ten minste geen reden, die ik me zou kunnen voorstellen." „Misschien, dat uw vrienden en ver wanten u op het spoor trachten te komen." „Neen. Die weten heel goed, waar ik ergens ben." Hij zweeg en dacht ernstig na. „Ik weet niet, hoe u over mij denkt," zei ze langzaam. „Maar ik begrijp heel goed, dat al die geheimzinnigheid en onopenhar- tigheid wel maken moet, dat u me gaat wantrouwen. Maar heusch, er is toch geen enkele reden, waarom het noodig zou zijn, dat ik nagegaan word.... heusch, geen enkele En het maakt me angstig en ge jaagd. Ik heb niets verkeerds gedaan. Ik heb mijn naam veranderd uit eigen bewe ging en met 'n goed doel.waar niemand eenige schade van kan hebben. Ik vraag me BOERDERIJ, OP EEN TERP GEBOUWD, BIJ SAUWERD (GRONINGEN). wei eens af, of u in staat bent, dat van me M "J aan te nemen 1" „Natuurlijk geloof ik het van u," ant woordde hij glimlachend. „Ik geloofde het al voordat u 't me verteld had." „Dat kon u niet. Het is heel aardig van u om het te zeggen, maar zelfs nu kunt u niet begrijpen, hoe ik me in dit geval gevoel. Ik heb geen broer, wien ik dit alles in vertrouwen zou kunnen vertellen. Ik heb niemand, die me helpen kan.... ten minste geen enkelen man. En ik moest hier vandaag terug komen, al wist ik, dat hij me vanavond weer volgen zou. Wat moet ik toch aanvangen „Een oogenblikje gaan zitten, wilt u vroeg hij bedaard. „Hier vlak bij.... op het lage stoeltje." Ze gehoorzaamde hem zonder iets te zeggen. „Ik zou u graag iets vertellen. Luister eens goed. En u moet niet verkeerd begrijpen, wat ik zeggen zalOm te beginnen danik ben van u gaan houden." „Mijnheer Philips riep ze met halfverstikte stem, van haar stoeltje opspringend, uit. „Toe, gaat u nu maar weer zitten en onderbreek me niet," zei hij hape rend." „Ik ben dingen aan het zeggen, die heel moeilijk te zeggen vallen. Schrijven kan ik ze goed genoegmaar hemeltjelief, dat is ook iets anders Ik zou ze onmogelijk kunnen zeggen, als mijn oogen niet zoo potdicht gesloten waren. Maar in donker gaat het praten nu eenmaal wat gemakkelijker." Zij zei geen woord en was blijkbaar besloten om op zijn verlangen toe te luisteren. „Ik geloof, dat ik van u ben gaan houden op het eerste oogenblik, dat ik uw stem hoorde. Ja, dat weet ik wel zeker. Toen begon het tenminste. En sedert dat oogenblik is het voortdurend aan heftiger geworden. En op het oogenblik meen ik eerlijk te kunnen zeggen, dat er op heel de wereld geen ding bestaat, dat me zooveel belang inboezemt als u." Ze had moeite een snik te onderdrukken. „Toch geen tranen, hoop ik vroeg hij afwerend. Maar ze gaf geen antwoord. „Toe, niet huilen 1" zei hij smeekend, „daar is hcelemaal geen reden voor 1" Hij bleef stil zitten luisteren. „Huilt u nu nog? Toe, geef eens antwoord. Ik ben niet van plan door te praten, zoolang u bezig bent met huilen. Ik heb uw aandacht veel te hard noodig." |-lij hoorde zelfs geen zuchtje meer. „Zoo is het beter," zei hij. „Op de* eerste plaats dan zou ik willen, dat u me goed verstaat, dat ik u niet ten huwelijk vraag. Dat zal ik mettertijd wellicht doen.... als ik het gebruik van mijn oogen terug heb.... als ik weer heelemaal gezond en wel ben.als ik er zeker .van ben, dat ik mezelf als echtgenoot en niet als verpleegde kan aanbieden. Tot dan toe kan ik niets anders doen dan tegen u zeggen, dat ik van u houd en dat ik niets beters verlang dan u in uwe moeilijkheden van dienst te kunnen zijn. Ik zou net -I®

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 12