No. 3 VRIJDAG 17 JUNI 1932 77 0ft to* dooi om land LANDELIJKE RUST EN SCHOONHEID IN DE OH- GEVING VAN ZUTPHEN. zooveel van u houden, al was u een dievegge of een bedriegster. Het feit. dat u uzelf in zulk een waas van geheimzinnigheid hebt gehuld, doet daar niets aan toe, wat mij betreft. Ik houd van u.... van uw vrouwe lijke teederheid en van uw zachtheid en van de idealen, die u nastreeft. Ik houd zooveel van u, als ik nooit gedacht had van iemand te zullen en te kunnen houden Hij zat voorovergebogen in zijn stoel en sprak heel zachtjes. Eu toen hij ophield met spreken, viel ze op haar knieën naast hem neer en drukte een kus op zijn hand. Meer niet. Eu hij nam haar in zijn armen en vroeg fluisterend „Maar dat meen je toch niet „Jawel." „Maar ik kan toch best blind blijven „Dan zal ik de plaats innemen van jouw oogen en handenvan alles, wat maar mogelijk is „Maar ik zou het niet kunnen verdra gen, zoo zwak te zijn." „Ik zou jou liever blind en wel hebben dan de heele rest van de wereld Langzaam gleden haar armen omhoog om zijn hals heen en zoo klemde zij zich aan hem vast. „Ik houd van je!.... O, ik heb je toch zoo lief Ik Ze kon niet verder en hing met haar heele zwaarte in zijn armen. „Ruth riep hij geschrokken, „Ruth Wat is er in hemelsnaam gebeurd?" Ze gaf geen geluid en bewoog zich niet. Ze was flauw gevallen. Het leek hem, alsof hij urenlang zoo met haar in de duisternis stond. Ergens achter hem was de stoel, waaruit hij was opgestaan. Voorzichtig stak hij een voet achteruit om te voelen, waar die stoel stond, maar hij kon hem niet meer bereiken. Hij dorst zich niet te bewegen uit vrees van te struikelen en te vallen. Het voetenbankje moest ergens staan er stonden allerlei meubels om haar heen. Ergens moest een sofa staan, waarop hij haar zou kunnen neerleggen, totdat hij hulp had gehaald, maar hoe moest hij die vinden Wanhopig riep hij haar herhaaldelijk bij den naam. Maar dat gaf hij ook op en verhief luid zijn stem en schreeuwde zoo hard hij kon „Giddings Giddings Zijn stem weergalmde door het groote vertrek. Giddings verscheen echter niet. En toen beving hem opeens een plotselinge ontzetting. Als ze eens in zijn armen stierf Als ze eens in gevaar verkeerde Als ieder oogenblik, dat hij aldus verloren liet gaan, eens van onherstelbare waarde was Hij boog het hoofd en zijn eene hand vrijmakend, trok h,i- het ver end er met een geweldigen ruk af. Een oogenblik stond hii "e: blind duor het scherpe iLigLclit. Hij wanke/or,., maar herstelde zich spoedig. Met een enkelen snellen blik keek hij de kamer rond, zag de sofa en bracht haar erheen. Toen hij haar neerlegde, zag hij een glimp van een bleek gelaat en een massa donkerbruin haar. Een felle, stekende pijn schoot door zijn oogen. Hijgend strompelde hij naar de bel en schelde, wankelde naar de telefoon en nam den hoorn op. Zijn stem, toen hij het nummer van dokter Burnham noemde, klonk zoo verschrikt, dat de telefoonjuffrouw scheen te begrijpen, dat er iets ernstigs aan de hand was en hem snel verbond. Maar een vrou wenstem antwoordde op zijn roepen, niet de stem van den dokter „Ik moet dokter Burnham hebben," zei hij gejaagd. „Is de dokter niet thuis „Nee," zei de vrouwenstem, „hij is juist uitgegaan. Kan ik de boodschap soms overbrengen „Javraagt u hem, of hij dadelijk bij me wil komenbij Seymour Philips.... ja, zoo gauw mogelijk.... en zegt u hem dan ook...." De pijn in zijn oogen werd ondraaglijk. Hij voelde zich duizelig worden. Hij liet den hoorn vallen. Hij probeerde te kijken, waar hij gevallen was, maar kon niets zien. Scherpe lichtflitsen en warrelende kleurige vlammen schoten voor zijn oogen heen en weer. Hij voelde zich suf van pijn. Op handen en voeten probeerde hij naar de sofa terug te kruipen, maar hij was de richting kwijt. Hij werd razend. Hij probeerde 't nog eens en nog eens. Eindelijk viel hij over iets en sloeg met zijn hoofd tegen de armleuning van een stoel. Vijf minuten later vond Burnham hem daar nog liggen. HOOFDSTUK IX NAAR HET LICHT rT,oen hij tot bewustzijn kwam, lag hij alweer in bed met een nieuw ver- band om zijn oogen. Zijn hoofd deed hem pijn en zijn oogen staken hem en gloeiden als vuur. Hij verhief zijn stem en riep „Giddings Giddings Er kwam iemand uit de zitkamer ernaast en naderde zijn bed. „Zoo!" zei de stem van dokter Burnham grommerig. „Kom je eindelijk weer eens bij „Hoe gaat het met haar?" vroeg Philips zwakjes. „Toe, vertel me de waarheid „O, zij is heelemaal weer in orde Ze heeft maar een gewone flauwte gehad Philips slaakte een zucht van verlichting. „En.... waar is ze nu?" „Naar huis gegaan. Ik heb tegen haar gezegd, dat ze beter deed met wat rust te nemen. Ze heeft een briefje voor je achtergelaten. Zal ik het je voor lezen „Ja, dat is goed," zei Philips zuchtend. Burnham ging heen om het te halen. Er verliepen enkele oogenblikken, voordat hij begon te lezen „Waarde Heer Philips, Het spijt me, dat ik niet tot vanavond blijven kan, maar ik voel me er niet toe in staat. Dokter Burnham heeft me den raad gegeven om naar huis te gaan en rust te nemen. Morgenochtend om negen uur kom ik terug, Ruth Halliday." „Weet je zeker, dat er niets ernstigs met haar gebeurd is vroeg Philips. „Beslist hoor. Als jij het zoo goed maakte als zij, dan mocht je blij zijn. Hoe kwam je ertoe, het verband af te trekken „Ik hoorde, dat ze viel," zei Philips, „en ik wist niet of ze flauw was gevallen of dood was en ik kon Giddings niet bereiken. Hij hoorde me niet." „Dat is te begrijpen," zei Burnham, „Giddings heeft 'm gesmeerd. En net op tijd. Mijn detectives waren juist van plan hem te arresteeren." „Hoe bedoel je dat?" vroeg Philips verbluft. „Wel, omdat Giddings die miniaturen stal. Eindelijk was een handelaar erin geslaagd, hem na al die jaren toch nog om te koopen." „Giddings „Ja, dat klinkt ongeloofelijk, niet waar Maar toch is het zoo. En al je miniaturen zijn terug en liggen alweer veilig en wel op hun eigen plekje." Philips stak de hand uit. „Je bent een goeie kerel, Burnham," zei hij ontroerd. En toen de dokter hem stevig de hand gaf, liet hij die niet los en vroeg angstig en smeekend „Toe, zeg eens eerlijk, zal ik altijd blind blijven „Neen," zei Burnham, „denkelijk niet, maar dat is jouw schuld niet! En ik ben niet van plan iets meer met jou te wagen. Ik heb ervoor gezorgd, dat er een broeder-verpleger om zes uur hier komt en ik heb een verhuurkantoor opgebeld om een geschikten huisknecht." „Die arme oude Giddings," zei Philips op treurigen toon en voegde er dan nog aan toe: „Ik zal het nooit aan je goed kunnen maken...maar als ik het je ooit vergelden kan...." „Wacht daarmee maar tot je mijn rekening krijgt," zei Burnham. Dien avond bleef Philips te bed, maar den volgenden morgen stond hij erop om voor negenen gekleed te zijn. Maar het sloeg negen uur en ze kwam niet. Half tien en nog was ze niet verschenen. Tien uur.... half elf.... Hij belde dokter Burnham gejaagd op en drong er op aan, dat hij naar haar zou gaan kijken, omdat ze wel ernstiger ziek moest zijn geworden, dan hij verwacht had. Hij vergat, dat ze haar adres niet eens wisten. Burnham lachte hem vlakweg uit en beweerde, dat ze mettertijd wel komen zou. Om twaalf uur belde hij Cosgrave op, om hem te vragen, wat hij van een zekere miss Halliday wist, die spoorloos verdwenen was. Cosgrave verklaarde, dat hij niets van haar afwist. Hij had haar slechts een enkele maal voor zaken ontmoetanders kende hij haar niet. Hij zei, dat hij niet wist, wat ze deed en waar ze woonde. Toen Burnham om half een kwam, vond hij Philips in een toestand van zenuwachtige overspanning. „Lieve hemel, man, ze heeft nu en dan maar een uurtje vrij.. ze zal

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 13