*Wott en Waty 'Watt. No. 4 VRIJDAG 24 JUNI 1932 109 soep bezig was, keek een kwiek heertje, dat zijn tafeltje voorbij kwam loopen, jack aan, bleef stokstijf staan, en keek voorzichtig de zaal rond toen ging hij zitten op den stoel tegenover den jongen man, boog zich naar voren en zei zacht, verwijtend „Groote hemel! U hier, meneer! Hoe.... hoe.... bent u ontsnapt?" Jack staarde hem aan. De man was niet meer jong, kort, mager, gladge schoren, kortgeknipt, had een paar merkwaardig heldere blauwe oogen, die snel en scherp als de oogen van een lijster heen en weer schoten, terwijl hij sprak. Hij droeg een onberispelijk avondcostuum, met een zwarte parel in zijn front, en zag er deftig uit. „Pardon zei Jack. De oude heer staarde hem aan, ging opeens weer rechtop zitten, bloosde en fronste even, stond op, boog en zei „lk mag u wel pardon vragen, mijnheer. Ik had u voor een vriend aange zien. Neemt u 't me niet kwalijk.. „Volstrekt niet," zei Jack op zijn gewone luchtige manier, en hij keerde terug naar zijn soep. Het heertje boog nog eens, ging naar zijn tafeltje, dat dicht bij het tafel tje van Jack stond, en bestelde zijn souper toen ging hij, achterover geleund, de zaal rond zitten kijken, en steelsgewijs liet hij nu en dan den blik rusten op het knappe gezicht van Jack. Toen kwam de schoonste vrouw binnen, die Jack ooit gezien had behal ve Nora natuurlijk. Zij was prachtig een koninklijke gestalte, met rijke klee- ren en sieraden, en trekken van opmerkelijke schoonheid, gevat in een omlijs ting van prachtig roodbruin haar. Men kan een mooie vrouw bewonderen, al heeft men een andere vrouw lief en Jack bewonderde haar, kalm en aesthe- tisch. Als een keizerin schreed zij de zaal door, gevolgd door een man met een militair uiterlijk. Toen zij het tafeltje van Jack passeerde, keek zij naar hem, zooals het oude heertje gedaan had de kleur week van haar gezicht, haar lippen gingen van elkaar, alsof zij den adem inhield, en tot Jack's verbazing boog zij zich half naar hem toe. Toen schrok zij, ze kreeg een kleur, draaide zich om en ging naar het tafeltje van het oude heertje. Toen zij ging zitten boog de heer met het militaire voorkomen diep voor haar, keerde zich op zijn hielen om en verwijderde zich, alsof hij bijwijze van lijfwacht dienst had gedaan. TWEEDE HOOFDSTUK. T~\e dame en het oude heertje zaten te praten, en Jack vond het vrij duidelijk, dat het gesprek over hem ging, want nu en dan ving hij een blik op uit de mooie oogen van de dame, die tersluiks op hem werd geworpen. Zij deden niet lang over hun souper, en de dame, die zeer veel aandacht had getrokken, zonder er zich van bewust te toonen, stond op, en het tweetal verliet de zaal. Jack ging na zijn souper de veranda in, om een sigaar te rooken. Terwijl hij die opstak, kwam het oude heertje op hem toe. „Jk moet u nog eens pardon vragen, mijnheer," zei hij. „Vindt u 't erg vrijmoedig, als ik u naar uw naam vraag?" „Heeleinaal niet," zei Jack, en hij noemde zijn naam. „Een oude en bekende naam in uw land, mijnheer," zei de heer, die met een licht buitenlandsch accent sprak. „Ik heet Erlandorff." Hij gaf een kaar tje dat den titel „graaf" vermeldde. „Ik heb uw vader vroeger eens ontmoet toevallig, bij wederzijdsche vrienden en het doet me plezier kennis te mogen maken met zijn zoon. Zoudt u me 't genoegen willen doen, eens bij mij aan te komen, meneer Alwynde Maar dat zou dan gauw moeten gebeuren, want ik moet weg uit Engeland. Zullen we zeggen morgen ,,'t Spijt me wel," zei Jack, „maar ik moet morgen óók weg uit Engeland." „O ja? Mag ik vragen, waar u heen gaat ,,'t Spijt me nog eens," zei Jack glimlachend. „Als ik 't wist, zou ik 't u vertellen." Graaf Erlandorff keek hem strak aan. De graaf was klaarblijkelijk een scherpzinnige oude man hij wist waarschijnlijk, dat de Alwyndes straatarm waren, en vermoedde, dat de jongeman de wereld inging, om fortuin te maken. „Meneer Alwynde, wat u me daar vertelt geeft me aanleiding, u te ver zoeken, of u vanavond met me mee wilt gaan. Misschien zal 't u verwonderen te hooren, dat ik u een voorstel wil doen." „Dat verwondert me zeker," zei Jack, weer glimlachend. „Maar ik ga graag mee. Ik ben er zoo aan toe, dat ik ieder voorstel met twee handen aan grijp, zooals de oude vrijster zei." „Goed, heel goed riep de graaf glunderend. „U hebt den geest van uw vader geërfd, meneer Alwynde. Zullen we dan maar gaan Jack riep den kellner, om af te rekenen. De graaf vroeg verlof, de rekening te vereffenen. De gewone edele strijd volgde Jack won. Toen hij zijn porte feuille uit zijn zak haalde en die opende, viel de roode strik op den grond, zonder dat hij het merkte. Een dame, die achter hem liep, zag het lint, raapte het op en riep hem lachend na „Hallo, meneer Alwynde, u verliest wat!" Maar op datzelfde oogenblik begon de band te spelen, en Jack hoorde haar stem niet. Er drongen andere menschen tusschen de dame en hem in, zoodat zij hem niet bereiken kon. Met een schouderophalen en een stil lachje borg zij het lint in haar tasch. Kort daarop bevond Jack zich, in gezelschap van graaf Erlandorff, in een weelderige flat tegenover Hyde-Park. Een goed gedrilde huisknecht bracht snel sigaren en vloeibare ververschingen. De graaf wees Jack een leunstoel, en nam er zelf een tegenover hem. Bij nader inzicht kwam Jack tot de conclusie, dat het oude heertje geen onaardig voorkomen bezat zijn gelaatsuitdrukking zou zelfs bijzonder vriendelijk geweest zijn, als er niet diewat was het eigen lijk een zekere kromming was geweest in de dunne lippen, een koude glinstering in de grijze oogen, die getuigden van vastberadenheid en een tikje aanleg voor wreedheid. Maar die gebreken waren zoo licht, of zóó goed gemas keerd, dat er nauwelijks iets van te merken was. „Nu, meneer Alwynde," zei de graaf, zich naar voren buigend, „we moes ten maar dadelijk ter zake komen, lk heb uit uw mededeelingen de conclusie getrokken, dat u niet al te overvloedig voorzien bent van contanten, en dat u naar 't buitenland wilt, om fortuin te maken." „Direct geraden, graafzei Jack. Terwijl hij sprak, ging de deur zachtjes open, en de schoone met het rood bruine haar trad binnen. Jack stond op, en de graaf zei „Mag ik u voorstellen, mijn pupil, madame Zonani. Pauline, dit is meneer Alwynde." Zij boog voor Jack en ging op een sofa zitten, en terwijl zij het hoofd ondersteunde met een opvallend mooie hand, keek zij rustig van den een naar den ander. 0 „We kunnen vrijuit spreken in tegenwoordigheid van mijn pupil, meneer Alwynde zij staat trouwens in nauwe betrekking tot de ch zaak, die wij aan 't behandelen zijn. Ik heb u, zooals ik al zei, een voorstel te doen. We zoeken de hulp van een heer van goede positie en absolute betrouwbaarheid. De zen ding, die we hem u toe willen vertrouwen, is van gewichtigen en vertrou- welijken aard. Ik betreur het, dat ik u niet alle bijzonderheden kan meedeelen, maar ik geloof niet, dat die onmogelijkheid veel gewicht in de schaal zal leggen' als ik u verzeker, dat iedere man van onkreukbare eer op zich kan nemen, wat ik u ga vragen." Jack knikte, want hij hechtte geloof aan de verzekering van den graaf. „Dat is wel in orde," zei hij, met dien innemenden glimlach, die hem ge holpen had, het hart van Nora te winnen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 13