CRAns oHavAatH-vtRX 154 VRIJDAG 1 JULI 1932 door Effie Adelaide Rowlands Op den avond van den dag waarop zij haar intrede gedaan had in 't huis van haar oom lag Louise langen tijd te denken, al naar de gedachten kwamen, aan de dingen, die zij ver laten had, en het teven, dat vóór haar lag, maar geleidelijk kwam de slaap over haar en alles week van haar weg. Zij werd met een schrik wakker niet zoozeer door geluid, als door het bewustzijn, dat er iets of iemand in de kamer was. Met het hart in de keel zat Louise overeind en keek om zich heen. Zij moest al een poosje geslapen hebben, want het vuur was uitgebrand en er was geen licht in de kamer dan het flauwe schijnsel, dat door het raam kwam. Maar ook zonder licht wist zij, dat haar schrik niet ongegrond was ze was niet alleen. „Wie is daar riep ze. „Wat wilt u Er kwam geen antwoord, maar Louise hoorde flauw iets bewegen. Zij glipte het bed uit en trok den reismantel aan, die naast haar over 'n stoel hing. „Ik draai licht aan," zei ze. Er werd iets gemompeld, er kwam iemand nader, en haar arm werd gegrepen, zoo krachtig dat het pijn deed. „Als je één geluid maakt," zei een stem haar in 't oor, „of iets doet, om de aandacht te trekken, kost 't je je leven. Als je verstandig bent, doe ik je niets. Je hoeft me alleen maar te zeggen, waar de kamer van Roger Bannister is." Louise was zoo verschrikt, dat zij bijna bezwijm de alleen die pijnlijke greep aan haar arm hield haar bewustzijn levendig. Haar keel was te droog om te schreeuwen. De man kneep nog pijnlijker. „Spreek op 1" zei hij met een vloek. Buiten, in de gang, kwam er geluid van voet stappen en stemmen. Vlug liet de indringer haar los, liep naar het raam en verdween. Tegelijkertijd werd er hard op de deur geklopt. Louise was het eerste oogenblik niet in staat, zich te bewegen. Toen hoorde ze de stem van den knecht, die haar bediend had. Hij vroeg of alles in orde was. Langzaam ging zij naar de deur en opende die. Er brandde licht in de gang, en achter den knecht stond de huishoudster met een kaars. „Er is een man op mijn kamer geweest," zei Louise bleek en bevend. „Hijik ben zoo bang En toen zag ze naast de huishoudster een jongen man, dien ze al eens meer gezien meende te hebben. Toen het meisje een stap achteruit deed, nog trillend op haar beenen, sprak deze vreemdeling tot de huishoudster. „Zoudt u niet eerst even kijken, of ze gewond is zei hij, en er was'n klank van meerderheid in zijn stem. De vrouw beet op haar lip en fronste de wenk brauwen. Het was duidelijk, dat ze zijn opmerking kwalijk nam. „Weet u wel zeker, dat u u niet vergist hebt vroeg ze Louise knorrig, ,,'t Is niet zoo makkelijk, om hier in huis te komen." Toen wees de huisknecht naar het open raam. „Kijk," zei hij, „daar is hij door gekomen. U zult wel geschrokken zijn, juffrouw." ,,'t Was misschien beter, als u de jongedame een andere kamer gaf," zei de vreemdeling, en toen slaakte hij een lichten kreet, want met een snikge- luid wankelde Louise, en zij zou gevallen zijn, als hij haar niet in zijn armen had opgevangen. Hij droeg haar de gang in en legde haar op 'n bank, die In een hoek bij het raam stond. Ze leek weinig meer dan 'n kind, toen ze daar lag, zoo wit en zoo stil. „Ik zal wel voor haar zorgen," zei de huishoud ster op haar snibbige manier. Toen ging ze voort „Meneer Bannister heeft niet graag iedereen in huis, en nu hij er niet is, ben ik verantwoordelijk." De jongeman, die Louise gedragen had, keek haar aan met een eigenaardigen glimlach. „Wees maar niet bang," zei hij, „ik ga al. Ik weet zelf niet, hoe ik zoo dwaas kwam, om me de moeite te geven u te waarschuwen, dat er kwaad volk in de buurt was maar u ziet nu tenminste, dat ik geen vaisch alarm heb gemaakt, en ik zou u raden, de ka mer hieronder maar eens goed te latennazoeken." Al sprekende keerde hij zich om en liep de gang door maar boven aan de trap keek hij om naar het bleeke gezichtje op de bank. Haar aanblik gaf hem een vreemd stekend gevoel ze scheen zoó'n behoefte te hebben aan hartelijke zorg, en de vrouw, die bij haar stond, zag er zoo grimmig uit. Rupert Hampton bleef even staan, toen haalde hij de schouders op en ging de breede trap af. Hij kwam den huisknecht tegen, die 'n glas water gehaald had. „Gaat u weg, meneer?" vroeg de jongen. „Ik wou maar, dat u hier bleef. De tuinlui slapen in 't dorpEr kunnen er wel meer zijn." De ander glimlachte even. „Ik heb er maar één rond zien sluipen," zei hij, „en die is nu wel zoo bang, dat hij wegblijft. Ik zal beneden wachten, tot je terugbent.Er mag wel iets gedaan worden voor de jongedame ze schijnt ontzettend geschrokken te zijn." Langzaam ging hij verder de trap af, en in de hall bleef hij staan met droefgeestigheid en bitter heid in zijn trekken. En 't zou wel wonder geweest zijn, als Rupert Hampton zich anders gevoeld had in het huis, waarin hij geboren was, waarin zijn familie van geslacht op geslacht had geleefd, en waaruit hij zich nu gebannen voelde. Boven den haard in de hall hing een groot por tret van een van zijn voorvaderen maar hij dorst er niet naar kijken. Het was, alsof dat gezicht spot tend lachte, en vroeg, waarom het tegenwoordige hoofd der familie hier werd behandeld als een ver dacht buitenstaander, en er uitzag als een daglooner. Het duurde lang, voor de huisknecht terugkwam. „De juffrouw is beter meneer," vertelde hij, „maar ze wil niet naar bed. Ze is zich aan 't aankleeden. Ik heb gevraagd, hoe de kerel er uit zag, maar ze heeft hem niet kunnen zien. Alleen maar gevoeld. Ze heeft groote blauwe plekken op haar arm. Me neer zal wel woedend zijn, als hij thuiskomt." Rupert Hampton keerde zich om en ging naar de deur. „Ik zal de wacht houden vannacht," zei hij op den drempel. „De kerel zal wel niet terugkomen maar 't is veiliger als hij weet, dat er opgepast wordt." Al sprekende ging hij naar buiten, en de huis knecht bleef hem staan nakijken. Het was de eerste keer, dat hij Rupert Hampton van nabij had gezien, en hij was verwonderd over de vriendelijkheid van den jongen man, die zoo'n naam had van hardheid en bitterheid. En Hampton's gedachten wóren hard en bitter, terwijl hij langzaam voortliep. Het ergerde hem, dat hij zich had ingelaten met wat er omging in de huishouding van Roger Bannister en brandend was zijn gevoel van gekrenkten trots, door het terugzien van 't tehuis zijner kindsheid gewekt. Zulk leed sterft niet licht. Hij gaf zijn oogen terdege den kost, terwijl hij voortliep, maar hij zag geen spoor van den man, die Louise zooveel angst had aangejaagd. Op zeker oogenblik echter stiet zijn voet tegen een hard voor werp en zich bukkend raapte hij een dolk van den grond. Bij 't zwakke licht van den eersten dageraad zag hij, dat het een zonderling bewerkt wapen was. Hij trok de wenkbrauwen samen, toen hij het om draaide in zijn hand. Met een onaangenaam gevoel besefte hij, dat 't met het meisje slecht had kunnen afloopen, als hij niet toevallig de aanwezigheid van den indringer had bemerkt. No. 5 Hij stond nu juist onder Louise's raam, en om dat hij beweging hoorde keek hij naar boven. Daar stond zij. Hij schrok er een beetje van, dat hij het meisje zag. Er brandde licht in de kamer, en daartegen stond haar figuur scherp afgelijnd. Weer trof het hem, dat zij zoo heel jong was, en weer kwam onwillekeurig dat gevoel van mede lijden over hem. Hij sprak haar aan. „U moest eigenlijk rusten," zei hij. Het huis was wel groot, maar niet zoo hoog. Zij konden gemakkelijk een gesprek voeren. „O, ik kan niet slapen," zei ze huiverend. En toen, levendiger „Blijft u hier Weest u toch voor zichtig Hij was zóó ruwIk ben niet zoo bang, maar ik ben verschrikkelijk geschrokken." Ze had een prettige stem, en in 't licht van den jongen dag en het licht uit de kamer zag hij,dat haar gezicht even aangenaam aandeed. „Weest u maar niet bang meer," zei hij, „de man is weg. Hij heeft u zeker van 't station hier heen gevolgd gedacht, dat er juweelen in uw tasch zaten of zooiets." Louise schrok. Opeens herinnerde zij zich. „O Hebt u me van 't station hierheen gereden 1 Ik ben blij, dat ik u nog eens zie u zult me wel erg onhebbelijk gevonden hebben." Zijn antwoord klonk echter vrij koud. „Ik heb er heelemaal niet over nagedacht," zei hij, en toen liep hij door. Louise keek hem na. Nog gaf hij haar een zeker gevoel van ergernis en toch voelde ze het als een troost, dat hij in de nabijheid was. Er was zooiets sterks aan hem. Hij leek geboren om te heerschen. Even zuchtte ze, van moeheid en spijtigheid, toen trok ze zich terug van het raam. De huis houdster stond naar haar te kijken. „Ik zou u raden, maar niet te veel met dien man te spreken, juffrouw Bannister," zei ze. „Hij kan makkelijk zeggen, dat hij hier kwam om ons te helpen, maar ik vind 't gek. Iedereen weet, dat hij zoo arm is als een kerkinuis en hij is altijd even onbeschoft tegen meneer Bannister. Ik snap niet, dat zoo iemand om 't huis heen komt zwerven, als meneer er net niet is." Louise keek de vrouw zenuwachtig aan. Zij leed niet aan verbeeldingen en meisjeszwakheid, maar de omstandigheden van haar komst op 't Slot waren zoo eigenaardig geweest, dat ze geen meester meer was over haar gewonen moed en bovendien voelde zij een eigenaardige geprikkeldheid om de minachtende woorden van juffrouw Martin. Hij was een vreemde voor haar, en hij had haar zeer zeker niet ingenomen door hoffelijkheid maar toch wist zij, dat de woorden van die vrouw een onverdiende beleediging inhielden, en vaag voelde ze, dat die man gebukt ging onder een groot leed. Later, toen ze zijn geschiedenis kende, begreep ze, hoe juist die eerste indruk was geweest. Ziehier een greep uit een der eerste hoofdstukken van onzen nieuwen premie-roman die stellig alle eigen schappen bezit om de lezers van begin tot eind te boeien. Hoe kan het trouwens anders bij een boek van een schrijfster als Effie Adelaide Rowlands, van wie reeds verscheidene werken in onze roman-serie verschenen zijn, welke alle behoord hebben tot de boeken die het graagst gelezen werden I Weest daarom verstandig en schaft dit boek zoo spoedig mogelijk aan, vóórdat U te hooren krijgt dat t uitverkocht is. Zooals gewoonlijk zijn onze premie-romans uitsluitend voor onze abonné's verkrijgbaar bij onze bezorgers, agenten of hoofdkantoor. Tegen de uiterst geringe vergoeding van 17J cent, ingenaaid, of 70 cent, in luxe prachtband. Franco toezending per post volgt na ontvangst van postwissel groot resp. 22% of 80 cent. SINDS ONZE LAATSTE OPGAVE KEERDEN WIJ TEZAMEN MET ONZE ZUSTERBLADEN „DE STAD AMSTERDAM", „GROOT ROTTERDAM", ,,'s-GRA- Mivio l „vxwvy x ru x x f"N L, Y£ f** fx. 1 1 VENHAGE IN BEELD" TENGEVOLGE ONZER W I X/LU 1 1X1-*^ DE VOLGENDE BEDRAGEN UIT AAN ERFGENAMEN VAN M. A. v. SPRUNDEL, OUDENDIJK D 150, sTanddaarbuiten L. M. SAGT, GOEDE HOOPSTRAAT 25A, ROTTERDAM D. BRAS, DE JAGERSTRAAT 49A, ROTTERDAM G. SILVIS, JAFFA 51/7, ROTTERDAM T. VERHEUL, KRUIZEMUNDSTRAAT 26, ROTTERDAM P. C. MOLENAAR, BERMWEG 135, CAPELLE A/D IJSEL H DE JAGER, VL IETKADE 34, ROTTERDAM 6lO VORIG TOTAAL BEDRAG- 258.141 NIEUW TOTAALf 258.75:

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 26