S&wSBBK
F/?;' -t *«f<\
Maar soms wordt er een van
zijn wieken beroofd,
En staat als een willoos maaksel
onthoofd.
De molens draaien, alles
knarst en kraakt,
De steen, die steeds wentelt,
nooit moe geraakt.
En 't blinkende meel, het
kostbaar gewin,
stroomt onophoud'lijk de
zakken in. 3
Van Nisse, van Souburg, van Tholen,
van Bath,
ze zwaaien hun wieken vroolijk en rad.
Ze zwaaien, ze wieken zoo vroolijk door 't land
de zwierige molens van Goes en Cadzand.