S&wSBBK F/?;' -t *«f<\ Maar soms wordt er een van zijn wieken beroofd, En staat als een willoos maaksel onthoofd. De molens draaien, alles knarst en kraakt, De steen, die steeds wentelt, nooit moe geraakt. En 't blinkende meel, het kostbaar gewin, stroomt onophoud'lijk de zakken in. 3 Van Nisse, van Souburg, van Tholen, van Bath, ze zwaaien hun wieken vroolijk en rad. Ze zwaaien, ze wieken zoo vroolijk door 't land de zwierige molens van Goes en Cadzand.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 32