VRIJDAG 8 JULI 1932 Tiet ptac&ttge doot betgen omsloten meet oan £ugano op de ZuUtsetócA-DtaUaanócbe gtens. „Wat kosten bij jou die kwaaie tijden? Een ronde som maar 'n beetje vlug." „Maar beste vriend „Wat bliksem nog-aan-toe, Novotny, denk je dat ik van gisteren ben? We zijn in vijf uren hier naar toe getuft, Roett en ik ik zou 't niet graag nog 'n keer doen. We hebben bijna 't heele eind iemand achter ons aan gehad we hebben 'm pas in Dresden kwijt kunnen raken. Kunnen we op je rekenen of niet?" „Kijk eens, Saczewski, dat is nou je oude fout je bent te haastig. Altijd te haastig. Laat een Christenmensch eerst even tijd om na te denken Als jij met dien kameraad van je bij den duvel in de keuken wilt komen, ga je gang, maar ik ga niet mee. Daar voel ik me nog te lekker voor. Over Oderberg gaat 't ook nietdaar zit tegenwoordig Sedlacek, die schavuit -daar is geen werken mee. Over...." „Jij hebt 't eeuwig en altijd over Oderberg Als ik dien kant uit had gewild, was ik naar ouwen Kummer gegaan, in plaats van hier te komen, en ik wil mijn heele leven niets dan mosterd eten, als die me niet al lang ge holpen had, inplaats van maar te blijven zitten kliemen zooals jij 1" De kleine dikke Tsjech lachte, en wreef zich langs de stoppelige kin. „Zoo vrind, dan zul je voortaan van mosterd moeten levenouwe Kummer zit in den bak." „Kummer? Nee toch „Ja toch. Kummer zit. Al drie weken in voorarrest. Ik heb je toch al gezegd, dat ze zoo fel zijn als de bliksem en 't zijn anders ook al geen lie verdjes. Hier in Niedergrund gaat 't absoluut nietD'r zit nog een heele politieke geschiedenis tusschen, en als ze daar eenmaal mee beginnen, ben je heelemaal verkouwen. Dan loeren ze allemaal op mekaar, en ze geven maar aan, dat een fatsoenlijk mensch er de kriebel van krijgt. Waar heb je 't meisje gelaten?" „In een kist," zei Saczewski gemoedelijk. De Tsjech zette groote oogen op. „In in wat? In een kist?" ..Ja," „En waar is die kist, als ik 't vragen mag?' „Hier in huis. In de zijkamer." De Tsjech sprong op, ging echter dadelijk weer zitten, en schudde het hoofd. „Jullie zijn komieke lui. Waarom „Vin je zelf niet, dat je zoo zoetjesaan genoeg gevraagd hebt, Novotny?" vroeg de reus onschuldig-weg. „Het meisje ligt kalm hiernaast, in een kist met 'n stuk of zes luchtgaatjesik geloof, dat't zoo al eens eerder gedaan is. Ze kan ons gemeen dwarszitten, dus ze moet vannacht de grens nog over. Dat is jouw werk. Je hoeft 't niet voor niemendal te doen, maar je moet ons ook niet ophouden.als je er tenminste op gesteld bent, dat ze in Berlijn met je blijven samenwerken. Nou weet je 't ineens." De Tsjech sloeg met de vuist op tafel. „Stapelgek zijn jullie allemaal 1" schreeuwde hij woedend. „Jullie den ken maar, dat je een eerlijk Christenmensch 's nachts om vier uur uit z'n bed kunt trommelen, en hem een meisje in een kist op z'n nek kunt schuiven heb je ooit zooiets krankzinnigs gehoord en dan pak ik die kist maar aan, hè, en ik schrijf er Bevroren Schapenvleesch op en ik span den wagen in en ik rij er mee naar Tetschen..Alle donders nog-aan-toe, denken jullie, dat ik een zot ben?" Saczewski liet een kort lachje hooren. ,,'t Kan me geen laars schelen, wat jij op de kist schrijft. Maar de grens over moet ie. En ik zal je nog meer vertellen die jongedame mag voorloo- pig niet meer terug. Ze moet bij jullie in Bohemen blijven voor mijn part kun je haar ook verderop laten transporteeren. Maar ze mag niet naar Duitsch- land terug, en er moet gezorgd worden, dat ze voortdurend flink in de gaten wordt gehouden. Allemachtig, kerel,waar heb je anders je relaties voor Novotny stond op. „Stapelgek," gromde hij nog eens, en hij begon door de kamer heen en weer te loopen. „Jullie draaien me nog eens 'n keer den bak in, dat is zoo zeker als Wat krijgen we nou?" Er was geklopt. Saczewski en Roett sprongen op. Maar de Tsjech gaf hun een teeken van geruststelling. Het kloppen werd herhaald met geregelde tusschenpoozen. Novotny knikte en ging opendoen. Er stond een oude vrouw op den drempel. „Wat is er?" „Filipescu laat vragen, of ie die elf zakken mee kan nemen," vroeg het menschje. „Nu? We hadden toch afgesproken, dat Filipescu morgen pas.... wacht 'ns even, is hij er zelf?" „Ja staat beneden." De Tsjech vertoonde plotseling een stralend gezicht. „Laat hem wachten ik kom dadelijk." (Wordt voortgezet)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 31