No. 7 VRIJDAG 15 JULI 1932 205 Nanette ontdekte, dat ze zich best amuseerde, 't Gaf zoo'n opluchting, eens vrijuit te kunnen spreken met iemand, die je zoo door en door begreep. Ze keek hem eens goed aan. 't Was natuurlijk niet heelemaal in orde, met zoo'n wildvreemd jongmensch te blijven praten. Maar er lag iets avontuur lijks in, en haar leven was zoo onuitsprekelijk eentonig geweest tot nu toe. Ze lachte even. Op het mos, vóór hen beiden, dansten verlokkend plekjes doorgezeefd zonlicht, 't Was net, of ze guitig lachten en haar uitdaagden. Feeëngeld noem den ze daten feeëngeld beteekende geluk Er was een lange stilte tusschen hen maar die deed zoo intiem en fluwee- lig aan, dat zij zich volkomen op haar gemak voelde. Zulke oogenblikken, peinsde ze, had ze haar heele leven gewenscht, zonder het te weten en nu ze dien blijden vrede gevonden had, voelde ze er zich heel genoeglijk in. Maar ze wilde zich op de een of andere manier verzekeren, dat het echt was, en niet alleen maar een schaduw, wat ze gevonden had. Zij verbrak daarom de stilte plotseling. Zij wierp er een vraag uit, waar op de jonge man in 't geheel niet verdacht was. „Doet u dikwijls zooiets?" vroeg ze. „Wat bedoelt u met zooiets?" Het scheen hem eenige moeite te kosten om te spreken. Het was, alsof ook hij uit een droom wakker werd. „Vreemde meisjes aanspreken. Zooals li met mij gedaan hebt." Ze had koel haar woorden gekozen, en sprak ze uit zonder medelijden, en met een zekere achteloosheid, alsof deze ontmoeting volstrekt niets voor haar beteekende. Zij kreeg een onverwacht antwoord, dat zonder de minste aarzeling gege ven werd. Ondanks haar gemis aan ondervinding voelde zij, dat hij de waar heid sprak. „Ik heb nog nóóit zooiets gedaan evenmin als u. Ik geloof, dat ik mijn heele leven gewacht heb ophierop," zei hij. Hij maakte een wuivend ge baar met de handen, alsof hij haar wou insluiten hij 't heele tafereel, den eenzamen beboschten heuvel, hoog opstekend boven de vlakte. Toen sprak hij gretig verder. „Komt u nog een keer terug?" vroeg hij. „U weet niet, hoe heerlijk ik 't gevonden heb. Ik geloof niet, dat ik ooit van mijn leven zoo'n rustig uurtje genoten heb." Nanette bloosde, en glimlachte toen onbeschroomd. Eigenlijk dacht zij er zelf ook zoo over 1 „Komt u dan morgen drong hij aan, en toen het meisje knikte „Mag ik uw naam weten „Nanette." Het kostte het meisje eenige moeite, om te spreken. Opeens kwam er een stemming over haar, alsof zij een der gewichtigste stappen van haar leven zette. „Nanette," herhaalde hij. „Dat vind ik een zeld zaam aardigcn naam." „Ende uwe?" dwong Nanette zichzelf te vragen. Er volgde een bijna onmerkbare aarzeling. Toen sprak hij, al evenmin zonder moeite. „Paul," zei hij eindelijk. „Paul Dat vind ik óók een zeldzaam aardigcn naam," zei ze verlegen. Even vingen hun oogen elkaar, en hielden elkaar vast, en het meisje slaakte 'n bijna onhoorbaar kreetje om wat zij zag in zijn oogen. Zij keerde zich snel om, plotseling bang, maar hij strekte de hand uit en trok haar naar zich toe en hoewel zij bijna snikte om het wonder, dat zoo plotseling over haar kwam, nam hij haar in zijn armen. Het ieek volstrekt niet vreemd, dat hij haar kuste. Het leek veeleer, als was dit het besluit, waarop zij beiden gewacht hadden. Hij gaf haar op iedere wang een kus, vastberaden, en het meisje liet hem rustig begaan. Opeens liet hij haar los. „Dus tot morgen zelfden tijd," zei hij, toen wendde hij zich af, en begon snel den heuvel af te dalen. Nanette volgde hem niet. Opnieuw ging zij op den bemosten grond zitten, en haar handen speelden met het feeëngeld. Het was, alsof de sprankels zonneschijn haar een boodschap in het hart zonden. Zij was heel kalm, al was er in de laatste uren menige ontroering door haar heen gegaan. Het grootste moment van haar leven was gekomen en vervlogen, en het liet enkel vrede in haar achter. En wat Hugo Masters betreft den man, met wien haar moeder haar wou laten trouwen kwam er een langzame glimlach om haar lippen. Aan een huwelijk met hem kon zij nu zelfs niet meer denken. Zij was zelfs niet meer bang voor hem. Hoe zou zij voor iets kunnen vreezen nu zij de kussen van Paul nog voelde Eerst laat ging zij naar huis. Nog vele zoete minu ten had zij droomend gesleten. Alles had zij vergeten, behalve het feit, dat „morgen" de vreugden van „van daag" zou komen vernieuwen. Haar moeder wachtte ongeduldig op haar. Op ieis dooi Jladetland. HET OUDE KANTONGERECHT TE AMERSFOORT. „Hugo is er. Hij zit al ik weet niet hoe lang te wachten. Waarom blijf je ook zoo lang weg 1" zei ze, met dat ietwat huilerige toontje, dat Nanette den laatsten tijd zoo zenuwachtig had gemaakt. Maar vanavond ergerde zij er zich niet eens aan. Zij kon Hugo zelfs bijna vriendelijk groeten. Eigenlijk deed het haar een zeker genoegen, hem te ont moeten. Het gaf haar een groote voldoening, hem te vergelijken met Paul, want ze wist, dat hij die vergelijking niet zou kunnen doorstaan. Al zag hij er niet kwaad uit, na dien anderen man kon Hugo Masters een voudig niet meer bestaan voor haar. Paul was zoo overmoedig, zoo vol bloeiend leven, krachtig en frisch. Hugo Masters zag er naar uit, dat hij bijna al zijn tijd binnenshuis doorbracht, en in niets daarbuiten belang stelde. Sport en spel waren voor hem niets dan ver veling. Hij keek haar aan met de belangstelling van een rechthebbende. „Uw moeder zegt, dat u vanavond mee moogt naar de soirée bij de Mer- tons," zei hij. Nanette haalde de schouders op. „Ik zal zelf wel uitkiezen, waar ik heen wil, meneer Masters," zei ze, „en ik ben in ieder geval te moe, om vanavond uit te gaan. Ik ga direct na 't eten naar bed met een boek," zei ze er veelbeteekenend achter. „Hoor eens, Nanette, we moesten er nu maar geen doekjes meer om win den," zei hij scherp. „Je weet heel goed, dat je met mij zult trouwen, dus hoef je niet zoo preutsch tegen me te doen." „Met u trouwen Ik denk er niet over. Ik wil niet." Er klonk een strakke spanning in Nanette's stem. Zij moest zich weer eens te weer stellen. Zoo was het haar heele leven gegaan altijd vechten, om onaangenaamheden te vermijden en op 't eind toch altijd toegeven. Zij wist, dat zij met hem trouwen zou. Zij zou hem wel moeten trouwen, tenminste. Haar moed kwam weer boven. Natuurlijk, nu had ze Paul 1 Het mag ver wonderlijk heeten, dat zij hem geen oogenblik wantrouwde. Ze wist, dat alles in orde zou komen, als ze hem weer sprak.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 13