De Wrekende Steenbok
DOOR JAMES BREW
212
VRIJDAG 15 JULI 1932
No. 7
„Ben je gek viel de woedende Werner uit.
„Dacht je dat ik hier gekomen ben om die dieren
over den rug te aaien." Hij rukte het geweer los.
Damer haalde de schouder op, klom toen omhoog
in de richting van den strompelenden steenbok.
„Je moet me maar niet kwalijk nemen," riep hij
nog terug „als je hem meteen gedood had, zou
't me niet zoo veel kunnen schelen. Maar nu hij
lam is.
Werner, die nu niet meer schieten kon, daar
Damer zich juist in de vuurlijn bevond, zag tot zijn
verbazing, dat Damer er werkelijk in slaagde den
als uiterst schuw bekend staanden steenbok te
naderen. Het dier kon niet verder loopen door een
steile verheffing. Zachte, geruststellende geluiden
gevend stak Damer de hand uit en naderde lang
zaam. Het ruige bergdier stak aanvankelijk de
horens omlaag, als om een aanval af te weren
langzaam, heel langzaam gelukte het Damer
de schuwheid van den steenbok te overwinnen.
Ten slotte liet het angstig bevende dier toe, dat
de man hem over den rug streelde. De verbaasde
en woedende Werner kon zien, hoe het Damer in
een half uur tijd gelukte den gebroken poot van het
dier te zetten met behulp van zijn zakdoek en
een paar takken van een bergboompje. Nadat hij
klaar was, streelde hij het nu geheel gerustgestelde
dier nog een paar maal over den rug, uitte een
paar bemoedigende woorden, waarna hij terug
liep naar Werner.
„Nog eens mijn excuus, dat ik je jachtgenot
bedorven heb," zei hij, „maar werkelijk, een gewond
dier treft me haast nog meer dan een gewond
mensch, omdat 't zich zijn toestand niet realisee-
ren kan. Ik denk, dat ik iederen dag even naar
boven zal klimmen om hem te voeren, tot hij heele-
maal hersteld is."
„O, all right," zei Werner. „Idioot," dacht hij,
„overgevoelige dwaas. Ik zou hem in het ravijn
kunnen duwen." Zijn haat zou nog sterker geweest
zijn, indien zijn gedachten zich niet zoo zeer met
Vera bezig hielden. Gedurende de nu volgende
weken werd hij zoo door zijn blinde liefde in beslag
genomen, dat hij nauwelijks meer aan Damer
dacht. Tot hem bleek, dat ook Damer op Vera
verliefd was, en dat diens liefde beantwoord werd.
Als een razende liep hij dien avond in zijn
bungalow heen en weer. Gewend in al zijn wenschen
bevredigd te worden, voelde hij zich thans dubbel
gekwetst, nu zijn tegenstander de gehate Harold
Damer was. Nadat de eerste blinde woede gezakt
was, kwam de eenige obsessie boven, die den kou
den, gewetenloozen man kon bezielen wraak te
nemen op Damer. In de streek van Chitral konden
gemakkelijk ongelukken gebeuren. Een vallend
rotsblokuitglijden op een steenAls eerst
Damer maar uit den weg geruimd was, vertelde hij
zich zelf, zou het slechts een kwestie van tijd zijn,
om Vera voor zie" te winnen. Maar niets laten
blijken vriendschappelijk blijven. Ontstaat een
maal verdenking, dan m'slukt het beste plan.
En zoo, niet de absolute gevoelloosheid, typee
rend voor Werner, besloot hij koelbloedig de eerste
de beste gelegenheid af te wachten, om Harold
Damer uit den weg te ruimen. Spoedig was het
toeval hem gunstig. Op een morgen vertelde Damer
hem dat hij van plan was den volgenden morgen
vroeg de beroemde hangende paden te bezoeken.
Een plotselinge trilling schokte Werner's lichaam.
Prachtig. Wanneer hij, Werner, in den laten na
middag een paar spanten doorzaagde 's nachts
passeerde er nooit iemand over de gevaarlijke
paden dan was Damer zoo goed als zeker de
eerste, die het pad betrad....
Toen Werner na het diner bij de bungalow van
kolonel Holt kwam, had hij zijn zelfbeheersching
geheel herwonnen. De kolonel, Vera en Damer
zaten in de voorgalerij te praten.
„Hallo, Werner," begroette hem de kolonel,
„heb je al gehoord dat onze vriend Damer van plan
is morgenochtend op een onmogelijk vroeg uur
de hangende paden af te loopen Geen zin om mee
te gaan Werner had plaats genomen tegenover
Vera. In het maanlicht scheen het meisje hem nog
bekoorlijker. Een nieuwe vlaag van jaloezie door
trilde hem, temeer toen hij merkte dat Vera als
Het gedrag van den man, die den steilen berg
wand beklom, was vreemd. Iedere paar
minuten bleef hij staan, om aandachtig de ber
gen boven hem te bekijken en daarna de diepe vallei
beneden hem. Maar dit gedeelte van de Pitar-ravij-
nen in het Himalaya-gebergtewas absoluut verlaten.
Wanneer de eenzame klimmer dit geconstateerd had,
knikte hij tevreden en klom weer hooger. Honderd
meter nog boven hem hing de wonderlijke schep
ping, waarvoor de inboorlingen van deze streek
beroemd zijn. Waar het bergpad ophield, omdat
de rotswand zich hier bijna loodrecht voortzette,
zoodat er dus geen plaats meer was voor een pad,
hadden de inboorlingen schuin opstaande houten
steunstukken in den rotswand weten te bevestigen.
Horizontale balkjes waren bevestigd tusschen
rotswand en steunstukken, daarop was een laag
aarde vastgestampt. Mijlen ver slingerde dit han
gende pad, van een meter breed, zich langs de
rotswanden, boven een duizelingwekkend diep
ravijn.
„Knap stukje werk," mompelde de man, „on
begrijpelijk hoe de lui dat met hun primitieve
gereedschappen hebben weten te maken.
De stilte op deze hoogte was bijna angstwekkend.
De betoovering ervan greep den man een oogen-
blik aan, terwijl hij omhoog keek langs den flauw
vooroverhellenden bergwand, om daarna weer
onderzoekend in de diepte te staren.
Een plotselinge grijns vertrok zijn gezicht.
„Dat zal je niet meevallen, Harold," mompelde
hij half binnensmonds; ,,'t eene oogenblik zal je
hier rustig loopen misschien denk je dan wel
aan Vera Holtdaarna de hemel zij je
genadig."
Uit zijn zak haalde hij een kleine zaag. Voorover
liggend op het hangende pad, boog hij hoofd en
schouders over den rand, zóóver, tot hij den onder
kant van het pad zien kon. De steunstukken
stonden vijftien centimeter van elkander af. Zich
nog iets verder vooroverbuigend en zich met de
linkerhand stevig vasthoudend, strekte hij de
rechter uit en begon met onzekere hand het paal
tje door te zagen, dicht bij den rotswand. Het was
een moeilijk werk, half hangend boven een diepte
van duizend meter. Toen de paal zoover doorge
zaagd was, dat nog slechts een paar vezels een
volledig doorbreken verhinderden, schoof de man
nog iets vooruit, en begon aan den tweeden staak.
Nadat hij zes steunpaaltjes op deze wijze bijna
had doorgezaagd, wist hij zich op het bergpad
terug te schuiven, en stond op. Elke spier deed
hem pijn, zijn handen en voeten trilden, zijn adem
schoot fluitend uit zijn keel. Dan kwam de grijns
weer op zijn gezicht. De val was gezet, ledereen,
die het pad zou betreden, moest absoluut met dit
gedeelte naar beneden storten. Jerom Werner
borg de zaag in zijn zak en begon de afdaling.
's Avonds en 's nachts zou zelfs geen inboorling
zich op de hangende paden wagen. „Nu nog een
beetje geluk, vrind Damer," dacht Jerom Werner,
„en je zult geen gelegenheid meer hebben om Vera
het hóf te maken."
Op de boot naar Bombay had Jerom Werner,
jager op groot wild, kennis gemaakt met Harold
Damer. Damer moest een nieuwe editie verzorgen
van het standaardwerk „De Himalaya". „In
plaats van op mijn herinnering te vertrouwen,"
vertelde hij Werner, „ga ik ter plaatse mijn in
drukken nog eens vernieuwen." Toen hij vernam
dat Werner in den Himalaya wilde gaan jagen,
had hij hem spontaan uitgenoodigd hem te verge
zellen, en Werner had het aanbod gretig geaccep
teerd. Damer kon hem op de beste wildplaatsen
brengen.
„Ofschoon ik eigenlijk te veel voor het wdde
volkje van het gebergte voel, om er mee accoord
te gaan, dat het geschoten wordt," verklaarde
Damer nog.
Na de landing te Bombay besloten zij dadelijk
door te reizen naar Chitral, vanwaar uit Damer zijn
excursies wilde beginnen. De streek was tevens
uitstekend geschikt voor het beoefenen van de
jacht door Werner.
Maar toen zij Chitral bereikt hadden, een kleine
vesting, die als uiterste voorpost van het Britsche
rijk tusschen de gigantische bergketens lag,
gebeurde er iets met Werner, dat hem bijna zijn
geliefde jacht deed vergeten. Hij maakte kennis
met Vera Holt, de knappe, slanke dochter van
den kolonel, die het kleine garnizoen commandeer
de. Het was voor den eersten keer in zijn egoïstisch
leven, dat Werner verliefd was. En omdat het
de eerste keer was, verdreef dit nieuwe gevoel
alle andere emoties. De energie van den man werd
in een geheel nieuwe richting gestuwd. Hij liet
geen gelegenheid voorbij gaan het meisje te ont
moeten, met haar te wandelen of te rijden. Was
hij minder blind geweest, dan zou hij begrepen
hebben dat hier niets anders bestond dan de be
wondering van een jong meisje voor een beroemd
jager, en niets anders. Zijn illusie bleef bestaan,
tot hij haar, veertien dagen na
zijn aankomst in Chitral, vroeg.
Vera's weigering was een bit
tere ontgoocheling, maar zijn
zelfbewuste natuur herstelde
zich spoedig.
„Als ik haar eens een paar
dagen niet zie," dacht hij, „zal
ze wel bijdraaien. We zullen
den zachtmoedigen Damer maar
eens achter zijn boeken vandaan
halen om morgen op steen
bokken te jagen."
Damer stemde toe hem den
volgenden morgen als gids te
vergezellen. Na vier uur kreeg
Werner een steenbok onder
schot, maar misleid door de
schittering van de sneeuw,
bleek zijn schot niet zuiver.
Met een gebroken poot hinkte
het dier weg. In het schouwspel
van het wegstrompelende dier
lag zoo iets aandoenlijks, dat
Damer er door bewogen werd.
Hij duwde het geweer omhoog,
toen de ander voor den twee
den keer wilde schieten.
,,'t Spijt me, kerel, maar ik
kan het arme beest niet op die
manier zien dooden."