en wat ia patiënt tiet. „Dat is prettigZoodusja, de papieren zijn in orde," ze de heer Pietsch, nadat hij ze vluchtig had ingekeken. Hij dacht snel na. „TjaDan zult u nu eens zien, dat een huis eigenaar ook yelwillend zijn kan, mevrouw. Ik zie er van af, dat u de huurpenningen aan mij overdraagt geeft u die maar liever aan de een of andere liefdadige instelling, of zooiets. ik weet natuurlijk niet, of ik de woningen weer zoo gauw verhuren kan, maar... een mensch moet niet alleen om zichzelf denken, niet waar Niet zonder ontroering greep Renée Malvy zijn hand en schudde die. „Ik ben vreeselijk blij, dat ik u van 't begin af goed begrepen heb, meneer Pietsch. Ik had niet anders van u verwacht." Hij stond op. „Dus mevrouw, dan is alles prachtig in orde de lui in de Mahrenholzstraat hoeven me alleen maar even schriftelijk de huur op te zeggen. Wanneer zouden ze de villa kunnen betrekken, als ik 't vragen mag?" „O, wat mij betreft, vandaag of morgen, wanneer die arme stakkers maar willen. Ik vind 't zoo'n griezelige gedachte, dat ze ook nog maar één nacht in die vochtige kamers moeten slapen." „Enfin, ik zal in ieder geval direct met de menschen spreken. Ze zullen de villa natuurlijk eerst eens goed moeten bekijken vanwege de verdeeling van de kamers en zoo „Ze kunnen komen, wanneer ze willen. Mijn adres is van nu af in hotel Adlon. Tot ziens, meneer Pietsch 1" „Tot ziens, mevrouw." Het sierlijke zwarte figuurtje ruischte weg. In de kamer van den heer Pietsch liet zij de papieren achter, benevens een zacht geurtje van de een of andere dure zelfstandigheid uit Parijs. De heer Pietsch bleef een poosje zitten nadenken. Toen greep hij naar de telefoon en deed den heer Edgar Magnussen een mededeeling en een vraag „Uitstekend, meneer Pietsch," kreeg hij ten ant woord, „ik blijf reflecteeren tegen de condities, die ik genoemd heb. Maar liefst zoo gauw mogelijk. Liever vandaag dan morgen." De heer Pietsch trok een overjas aan en ging aan stonds op weg naar de Mahrenholzstraat. Dit geschiedde des morgens om tien uur, precies twaalf uren, nadat de oude Cornelius Gulden te Davos overleden was. dus dan móet ik wel den eenen of den anderen kant op. Want ik zou 't natuurlijk nooit over mijn hart kunnen krijgen, die arme luitjes uit hun toevluchtsoord weg te jagen, dat begrijpt u wel. Ze zullen misschien te trotsch zijn, om lief dadigheid aan te nemen die burgermenschen hebben óók hun eergevoel ik weet wat 't is, want mijn vader was óók maar een doodgewone notaris daarom heb ik gedacht, ik moest ze de woning maar verhuren, niet te duur voor zoowat denzelfden prijs, dien ze in de Mahrenholzstraat betaald hebben. Gewoon, met contract en alles. Maar ik wil dat geld natuurlijk niet hebben. Dat wou ik u graag geven, meneer Pietsch, want ik zou natuurlijk niet willen, dat u er schade bij had." Zij glimlachte, rustig, verstandig, in welwillend begrijpen, zelfs voor het triviale zakelijke standpunt, vanwaar de heer Pietsch haar aanbod zou moeten bekijken. De huiseigenaar had een poosje tijd noodig, om orde in zijn gedachten te brengen. Maar toen trad bij hem de voornaamste eigenschap van een zakenman in werking: de handigheid, om een gelegenheid bij den kop te vatten, als zij zich voordoet. Bijwijze van punt achter zijn gedachtengang liet hij een kuchje hooren. „Tja, dat is natuurlijk heel buitengewoon vriendelijk van u, mevrouw, heel buitengewoon vriendelijk. Daar kan een mensch natuurlijk alleen z'n hoed maar voor afnemen, alle respect. Bliksems.... eh pardon tja. Dan zullen we er toch even ernstig over moeten praten. Hebt u de papieren bij u, mevrouw?" „Ja. Dat wil zeggende villa hoort aan Servanelli, kent u meneer Servanelli? O nee? Da's jammer. Hij'heeft me een papier gegeven, dat ik recht heb óp de villa om er in te wonen, of eigenlijk ,,'t Gebruiksrecht bedoelt u, mevrouw." „Precies dus dat ik dat heb, zoolang hij op reis is, en toen heeft hij me nog meer papieren gegeven. Hier hebt u ze allemaal. Meneer Servanelli is een heel oude kennis van me. Hij is altijd op reis, ziet u, dus hij bewoont de villa zelf toch niet, en geld voor de huur heeft hij niet noodig." NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Cedert twee dagen trok Zsiga Filipescu weer door Tsjecho-Slowakije. Hij was altijd blij, als hij Duitsch- land maar weer uit was. De autoriteiten in dat land schenen geen hoogen dunk van Zigeuners te hebbeneen mensch kon geen stap zetten, of er werd op gelet. En als dan zoo'n arme drommel van een Zigeuner bovendien nog in 't bezit is van een rondreizend circus, dan is het heelemóól bar; dan regent het voorschoten, verordeningen, besluiten en verboden. Het was heel onprettig, dat hij door zekere zakelijke verbintenissen, waaraan de heer Novotny in Niedergrund het grootste aandeel had, gedwon gen werd, telkens en telkens weer gastvoorstellingen te komen geven binnen de zwart-rood-gouden grenspalen. Winstgevend waren die zaken echter welze brachten vele malen meer op dan bijvoorbeeld een rondtrekkend circusbedrijf. Daarentegen leverden zij ook bepaalde gevaren op, waartegen lang niet iedereen is opgewassen. Maar enfin, 't was tenminste dezen keer weer naar zin gegaan. Zelfs de extra lading, die hij er op 't laatste oogenblik nog bijgekregen had, was zonder moeilijkheid de grens gepasseerd. Onder de bagage van een circus valt een kist méér niet in 't oog, onver schillig, of ér in die kist harlekijnspakjes geborgen zitten, of tabak, of cocaïne, ofeen meisje. In het eerste dorp, waar zij zich zouden ophouden, was dat schepsel te voorschijn gehaaldhalf bewusteloos natuurlijk, met verdoofde ledematen. Toen had Sofia haar een plaatsje gegeven in 't afgeschoten gedeelte van den tweeden wagen, waar tot nu toe Rosa geslapen had, dat varken van driehonderd pond, dat met zijn rechterpoot piano kon spelen. Helaas was Rosa een week of drie geleden uitgeknepen. Het meisje had tot nu toe eigenlijk nog niets anders gedaan, dan zich voortdurend met water afvegen (Het woord wasschen kwam in den woorden schat van Zsiga Filipescu niet voor). In 't begin had ze er zoo streperig uitgezien als een zebra, en een pakje aangehad zoo bont, alsof ze zóó aan 't koorddansen moest. Dat had Sofia haar natuurlijk zoo gauw mogelijk afgenomen, en er haar eigen daagsche plunje voor in de plaats gegeven. (Wordt voortgezet.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 31