No. 7 Een pas gevangen olifant doet moeite om zich van zijn strik te bevrijden, om zijn slagtanden weer in de wildernis te gaan slijten. terwijl zij tevens van takken en bladeren „schijnboschjes" ma ken, die zij zich zelve voor het lijf binden, en waarmede zij voor zichtig maar zeker v.oortrukken. De die ren bemerken slechts zelden, dat zij inge sloten zijn en komt het, des nachts, al eens een enkele maal voor, dat zij onraad bemerken en de om heining van bamboe willen vernietigen, dan worden zij door schreeuwen, schoten wordt de kudde tusschen de wijde deuren gedre ven. Zijn zij eenmaal daartusschen gejaagd,dan geschiedt de laatste stormloopde dieren worden opeengejaagd en het luik valt achter hen dicht. Niet altijd gaat het zoo gemakkelijk, het geen te begrijpen is. Het gebeurde meer dan eens, dat de dieren door de omsingeling heenbraken of zelfs dat zij de zware khedda vernielden. Maar over het algemeen laten de dieren zich, goed moedig van aard als ze zijn, betrekkelijk gemak kelijk vangen. Het temmen levert heel wat meer moeilijkheden op. Hierbij maakt men gebruik van makke oli- dienst van den mensch: de olifant als open tram" gebonden en zoo aan vaardt men den terug tocht. En het is juist tij- -dens het huistoe gaan, dat de dieren probeeren zich los te rukken. Maar blijkbaar heeft de be daardheid van de anderen een kalmeerenden invloed en betrekkelijk spoedig is het dier er aan gewend, den mensch zijn diensten te bewijzen. Als rijdier en lastdier bewijst de oli fant groote diensten, ter wijl hij als „ivoor-leve rancier" zeer gezocht is. Ook heeft hij een taak in het Indische en Siamee- sche leger, maar die zal weldra tot het verleden behooren. Niet zoozeer als gevolg van de ont- wapenings-conferentie als wel van het uitdenken en in gebruik nemen van moderner strijdmiddelen. Woedende pogingen om los te komen hebben geen resultaat. in de lucht, fakkelzwaaien en groote vuren weer teruggedreven. Ongeveer een week gaat op deze wijze voorbij. Op een gunstige plek, bijvoorbeeld dicht bij een beek of een bron, hebben de als struikgewas ge camoufleerde jagers inmiddels een „khedda" gebouwd, een vier meter hoog uit boomstammen samengesteld getimmerte, dat een doorsnede heeft van twintig tot vijftig meter. Het is eigenlijk een groote kamer, met 'n vier meter breeden ingang. De deur gaat naar beide zijden zeer wijd open, en voor den ingang kan men 'n soort rolluik van boom stammen van boven af neerlaten. Is men er in geslaagd de voorbereidingen in orde te brengen, dan wordt de kring om de dieren al nauwer en nauwer toegetrokken, eerst gaat men langzaam vooruit, maar al spoedig sneller en snel ler. Onder veel geschreeuw en geroep, en het ver oorzaken op allerlei manieren van allerlei herrie, fanten. Zeer eigenaardig is het, dat de reeds vroeger gevangen dieren niet tezamen met hun nog wilde soortgenooten pogingen tot ontsnappen doen of zich tegen den mensch keeren. Niets hiervan. Hieruit zou men mogen conclu- deeren, dat het met de soms hoog geroemde „intelligentie" van den olifant toch niet zoo bijster gesteld is. Als de beesten eenmaal in de hierboven beschreven ruimte ge vangen zijn, worden zij met vrij wel onbreekbare stangen aan de tamme broertjes en zusjes vast- Gevangen olifanten moe ten door de rivier waden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 5