ife§ No. 9 VRIJDAG 29 JULI 1932 285 EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK Liet is een zonderling, maar niet te ontkennen feit, dat wereldschokkende gebeurtenissen, dingen, die de ernstigste gevolgen na zich sleepen, dik wijls van de kleinste kleinigheden afhangen. De strijd om het huis Mahrenholzstraat 17 had ongeloofelijke afmetin gen aangenomen. De gegadigden deinsden voor geen enkel middel teruger werden inge wikkelde plannen gesmeed en verijdeld, een jong meisje werd ontvoerd, een oude heer bijna vermoord, zes huisgezinnen werden tot wanhoop gedreven, een groot tooneelspeelster leverde een meesterlijke scène gratis.... en toch zou uit dit alles nog geen beslissing gevolgd zijn, als Siegfried in den onder- grondsche niet verkeerd was overgestapt 1 Dat kwam zoo Hij was den vorigen dag, met het heele gezelschap huurders van 't per ceel Mahrenholzstraat 17, naar de villa getrokken van de plotselinge redster uit den nood. Maar hoeveel haast de heer Pietsch ook maken wou, er doken problemen op, die men niet maar zoo in een handomdraaien kon oplossen. De heer Pietsch had maar staan pleiten: Gebruiken jullie nu in 's hemels naam de zeldzame gelegenheid zoo gauw mogelijk, zorg dat er contracten ge- teekend worden, dan zijn jullie veilig. Maar als je wachtje weet, hoe kunstenaars zijnstraks slaat dat rare schepsel weer om, en dan is jullie villadrooni uitgedroomd." Dat was wel waar, maar met de vierentwintig vertrekken in zessen te deelen, waren ze er toch maar niet. Bij die deeling, door den postambtenaar opgesteld, vielen de grootste vertrekken aan de familie van dien heer ten deel en Bleisenkel kreeg onder andere een badkamer. Hij verklaarde echter, desnoods liever heelemaal niet meer te baden, dan in een villa te wonen, en niet eens een salon te hebben. Mevrouw de weduwe Ilona Manthey wou be slist een kamer aan den voorkant en een aan den achterkant hebben en dat ging niet, als men vast wilde houden aan het logische beginselkamers, die in elkaar loopen, moeten door één en hetzelfde gezin bewoond worden. En ten slotte was alles doodgeloopen in een schreeuwende ruzie tusschen Bleisenkel en mevrouw Giesecke er was een rommelkamer, die de teekenaar voor zijn schilderijen wou gebruiken, terwijl mevrouw Giesecke er haar kinderwasch wou drogen. De prachtig behangen muren der villa daverden van de woedende argu menten en tegen-argumenten. De heer Pietsch wou als bemiddelaar optreden, en kreeg toen zelf van beide kanten de volle laag. Niemand kon ook maar de meest bescheiden opmer king maken, of er volgde een kwartier revolutie. Alleen de arme mevrouw Winter had zich kalm en stil gehouden. Het was tenslotte geen kleinigheid, als je nicht spoorloos verdwijnt Ze had bij de politie geïnformeerd, en die had niets te weten kunnen komen. Meneer Quint was óók verdwenen die was met zijn auto bij een garage kort voor Dresden aan komen rijden, en had benzine ingenomen. Hij was echter alleen, en van het meisje was er geen spoor te vinden geweest. Jammer, 't Was zoo'n aardig kind, en keurig.... Ze wilde zich nooit met iemand bemoeien, met hem niet en met Bleisenkel niet, en toch mochten ze haar allemaal graag.Wie weet, wat haar overkomen was Er schoof zich plotseling een groot bord midden in zijn gedachtengang. Het was een langwerpig bord, wit geëmailleerd, met in zwarte letters het op schrift Breitenbachplein. Toen besefte Siegfried Blutstein, dat hij vergeten had, over te stappen en dat het nu lang niet makkelijk zou zijn, precies om vier uur weer in de villa te komen, zooals hij met de andere huurders had afgesproken. Hij ergerde zich, reed een paar stations terug, moest nog een trein voor bij laten gaan, omdat die propvol was, en bereikte eindelijk de villa, meer dan een half uur te laat. De heer Pietsch kwam hem stormachtig tegemoet. „Wat bent u toch laat, meneer Blutstein 1 Ze zitten allemaal op u te wachten 1 U hebt zeker geen woning noodig, hè „Hm.wie is allemaal?" zei Siegfried Blut stein, en hij hing rustig zijn hoed aan een haak. „Wie er allemaal zijn? Alle huurders uit de Mahrenholzstraat natuurlijk, en meneer Magnussen en ik. Alle moeilijkheden zijn opgeheven en we gelooven, dat u geen moeilijkheden had. Dus...." „Wie is die meneer Magnussen vroeg Blut stein. „Wat moet die erbij „Meneer Magnussen is de nieuwe huurder van het huis in de Mahrenholzstraat. 't Kan hem niet schelen, of 't er 's nachts spookthij heeft 't alleen maar noodig voor kantoorlokalen. Maar hij wil er graag zoo gauw mogelijk in, daarom heeft hij zich bereid verklaard, de verhuiskosten voor alle zes de partijen te betalen." „Da's aardig.... die meneer schijnt goed in zijn geld te zitten." „We hebben 't contract opgesteld, ze zijn 't op 't oogenblik aan 't onderteekenen." „En hoe is 't met 't rommelkamertje „Welk rommelkamertje „Waar ze ruzie over haddenkrijgen we geen vechtpartijen, als we hier eenmaal zitten?" De heer Pietsch keek Blutstein aan als een generaal, bij wien de jongste luitenant op het belangrijkste erf oogenblik van den slag komt vragen, aXOIUfCÏUJ of hij een paar sigaretten kan gaan halen. Toen keerde hij zich, zonder te spreken, om en schreed naar het groote salon daar stonden allen om een tafel heen, waaraan een heer zat. De postambtenaar was juist bezig, zijn handteekening te zetten. Hij legde de pen neer. „Hier hebben we meneer Blutstein ook, meneer Magnussen," zei Pietsch. „Prachtig. Zijn handteekening is de eenige, die nog mankeert. Als ik u verzoeken mag, meneer Blutstein...." „Jawel, maarik weet nog niet eens „Maar ehalles is toch in orde U kunt er in trekken, wanneer u wilt, morgen, of over drie dagen, of over een weekWe hebben alleen het contract op den eersten van de maand gezet, dat is eenvoudiger „Maar 't is vandaag toch de dertiende »Ja, geloof 't wei.ja ja 1 Maar nu moest u toch heusch maar maken, dat er een eind aan komt, meneer Blutstein. We hebben toch al zoo lang op u moeten wachten Siegfried Blutstein trok zijn dunne wenkbrauwen omhoog, toen greep hij de pen, en begon bedachtzaam zijn handteekening te zetten. Hij begreep zelf niet, waarom hij daar zoo'n onaangenaam gevoel bij had. „Zoo, duszei Edgar Magnussen, en hij greep den hoek van het blad papier alvast tusschen de vingers. Op dat oogenblik kwam er iemand de kamer binnenstuiven, Siegfried Blutstein vloog een paar meter opzij, en het blad papier met de handteekenin- gen werd den heer Magnussen bliksemsnel tusschen de vingers vandaan gegrist. „Goeden middag," zei Tommy Quint vriendelijk. Zijn ademhaling echter ging zeer snel. Hij keek den kring rond, en knikte geruststellend naar mevrouw Winter. „Wat gaan jullie toch beginnen, kindersIk geloof waarachtig, dat ik geen seconde mijn hielen lichten kan, of jullie begaan de grootste stommi teiten." „Wie bent u vroeg Edgar Magnussen woedend, en hij stak de hand uit naar het blad papier. „Kent u me niet meer?" vroeg Tommy terug. „Ja, we hebben elkaar ook maar een paar seconden gezien.weet u nog wel In de kleedkamer van juffrouw Malvy. Enfin, ik ben blij, dat ik zoo netjes op tijd boven water ben. „Geef hier dat contract 1" schreeuwde Magnussen. „Direct," zei Tommy, en hij scheurde het vel papier middendoor. De huurders lieten kreten hooren. Edgar Magnussen kwam van zijn stoel, en kwam snel naar Tommy toe. maar plotseling bleef hij roerloos staan. Flox stond midden in de kamer. Flox, die nu in verzekerde bewaring aan den anderen kant van de grens moest vertoeven. Dus ze was Saczewski ontsnapt Dat was het einde. Hij liet het hoofd zakken, wierp een korten, schuwen blik op de alge- meene verwarring om hem heenen stormde de kamer uit. Een oogenblik voelde Tommy neiging, hem achterna te gaan en tegen te houden. Maar onmiddellijk gaf hij die gedachte op. Hij had de handen meer dan vol, om zich te verweren tegen de storm achtigheid rondom hem heen. Mevrouw Winter was Flox om den hals gevallenhet meisje kon niet spreken. Tommy hief beide armen omhoog, om stilte te verkrijgen. „Een oogenblikje 1 Over vijf minuten mogen jullie me doodslaan, of kiel halen, of wat je maar wiltAls ik maar eerst even een verhaaltje mag ver tellen c

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 29