DE LEE1Ë V JV i v LOUISE KINGSTON Er hing boven het restaurant van Yang O een klein groen lampje, dat blonk en knipoogde in den nachten iederen keer keek Hung No er naar op, als hij binnentrad, en dan had hij even een gevoel van eerbied, dat voor de helft heimwee was. Lang, lang geleden, in China, toen hij nog een jongen was, had hij dikwijls staan staren naar het groote oog van een grooten bontgelakten god. Hij had er naar gekeken met eerbied, en hij had zich afgevraagd, in die half vergeten dagen reeds, hoeveel waarde de emerald wel zou hebben, die schitterde in het ééne oog van den rood-met-gouden god. En nu hier in Londen, na vele jaren en nog veel meer lotswisselingen, deed het kleine groene lampje boven het restaurant van Yang O hem altijd weer denken aan China en als hij onder het groene lampje doorging dacht hij graag aan de goden van zijn eigen volk de gedraaide, opgeschilderde, grijnzende goden van China en hoopte-hij, dat ze den armen „China-boy", verweg in dat afschuwelijke Londen, nog niet heelemaal vergeten waren. En vanavond er viel een naargeestige regen bleef hij staan in de onwelriekende uitwaseming van het restaurant en keek omhoog, en zijn lippen bewogen zich licht in gebed, en zijn halfgesloten oogen smeekten tot de verre godheid in de schaduw van een tempel in Peking smeekten, dat het ont zettende, dat hij dien middag van Min Li had gehoord, niet waar zou blijken te zijn. Toen slofte hij het trottoir over, het restaurant binnen. Het was er bijna leeg. Aan één der weinige tafels zaten een paar Chinee- sche zeelui vermicelli te eten en fan-tan te spelen en aan zijn lessenaar, hoog verheven aan het uiterste einde van het lange smalle vertrek, zat Yang O, de meester van Hung, de rijkaard van de Chineezenwijk. Het was nog vroeg er waren er nog maar weinigen van de gewone klanten, die de atmosfeer plachten te bederven met den geur van eten, in soja gedoopt, en hun eindeloos gerook en hun onophoudelijk snerpend gebabbel. Een seconde bleef Hung No stilstaan en hij keek naar Yang O. Hoe haatte hij hem Yang O had heel goed gemerkt, dat de jonge Chinees was binnengekomen dat wist Hung No, al had de oude man volstrekt niet opgekeken. Maar Hung No kende zijn meester hij wist, dat Yang zijn oude spleetoogen niet hoefde te openen om te zien, zijn ooren niet hoefde te gebruiken om te hooren. Door lange, lange ervaring wist Hung No, dat Yang O zien en hooren kon, zooals geen tweede man kon zien en hooren, en dat Yang O sloeg, zooals geen tweede man het ooit gedaan had. Ja, hij haatte hem Zelfs nu nog stak hem onverdraaglijk het pak slaag, dat hij dien morgen gekregen had voor den „diefstal" van een zes-penny stuk, dat hij op den vloer had gevonden. De lange striemen schrijnden onder zijn klceren, hij kon zich niet bewegen of de pijn werd erger. Want als Yang O sloeg, dan sloeg hij. En dat ééne pak slaag was er nog maar één. Hij kreeg er zooveel. Hung No had er geen idee van, hoeveel hij er al had gehad maar één ding wist hij wel de serie was al begonnen op dien dag in het verre verleden, toen hij als kind aan den oever van de Pei-ho door Yang O was gevonden en ook hiervan was hij zeker bij al zijn voorva deren en bij iedere heilige schubbe van den Hemclschen Draak de dag, het uur, het heerlijke oogenblik zou komen, dat de wraak aan hem zou zijn. Hij naderde Yang O, en boog zijn hoofd met diep ontzag, en vouwde de handen in zijn wijde mouwen, zooals de slaaf het doet in tegenwoordigheid van zijn heer. „Zeer verhevene," zei hij, toen een blik van Yang hem verlof gaf om te spreken, „ik heb gehandeld volgens uw bevel Yang O deed zijn oogen 'n heel klein beetje open. Hij verroerde zich niet, en er kwam geen beweging in zijn lippen. Hij was een reus van een man, met een onaangenaam gezicht, met een bruine, gerimpelde huid, en oogen, die meer dan vijftig booze jaren lang afkeer hadden ingeboezemd, in verschillende werelddeelen. Geen van beiden sprak. Maar Hung bewoog zich evenmin, hoewel 't hem volkomen duidelijk was, dat het zwijgen van zijn meester hem beval, voort te gaan met zijn werk in het restaurant bedienen en in de keuken helpen want zij, die Yang O dienden, waren nooit werkeloos. Hung bleef dralen, en na een paar seconden gingen de oogen van Yang O open tot bijna de halve normale wijdte, welke die oude oogen bezaten. „Hè?" vroeg Yang. Hung No haalde diep, angstig adem. „Schitterend verhevene," zei hij, met een stem van de diepste nederig heid. „Booze berichten zijn heden gefluisterd in de ooren van uw verachte- lijken worm." Yang O toonde een flauwe schaduw van schrik. Voor Westersche oogen zou die niet op te merken zijn geweest, maar Hung No zag, dat die schaduw er was, en hij maakte er het zijne uit op. „Hè?" bromde Yang. Hung praatte snel door hij had niet genoeg vertrouwen in zijn eigen moed, om zich tijd te gunnen. „Er is mij verteld, o meester, dat u in uw wijsheid binnenkort naar 'Frisco zult reizen, en dat u uw onwaardigen slaaf Hung No niet mee zult nemen." Weer gromde Yang O iets. „Praatzucht schuilt in de tongen aller menschen," merkte hij spottend op. „Maar dezen keer," ging hij voort, „heeft praatzucht de waarheid gesproken Binnen de mouwen klemden de handen van Hung No zich in elkaar. Zijn hou ding scheen iets te verstrakken, en een oogenblik week zijn blik niet voor de oogen, die spottend in de zijne keken. Maar hij haalde moeilijk en met schok ken adem. „Meester, juweel-gelijke zilverbaard," smeekte hij met gebroken stem, „wat heeft uw ellendige hond van een slaaf misdaan, om zoo door den allcr- verhevenste verlaten te worden Het het is onmogelijk, dat ik hier blijf, terwijl u naar 'Frisco gaat. Het kan niet zijn. Ik ben niet meer dan uw schaduw. Gescheiden van uw hemelsche aanwezigheid zou uw worm niets anders zijn dan een nutteloos, verachtelijk niets." En door zijn ontroering gedreven deed hij stoutmoedig een stap naar voren, en greep den rand vast van den lessenaar, waaraan Yang zat. „Het kan niet zijn. Ik wil niet blijven, meester, ik wil niet achterblijven Neem mij mee sla mij, dood mij, maar neem mij mee 1" Terwijl hij sprak, kwam zijn hand smeekend uit zijn mouw, en raakte per ongeluk het ijzeren geldkistje, dat op den lessenaar stond. Een seconde later viel het met een slag tegen den vloer, en geldstukken rinkelden. De twee dobbelaars sprongen aanstonds overeind, maar het duurde geen seconde, of zij hadden gezien wat het was, en zaten weer verdiept in hun spel. Er was nu beweging in Yang gekomen. Zijn gezicht was lijkbleek. Zijn oogen stonden nu zoo wijd open als zij maar konden. „Schurftig aasdier hond, en zoon van een hond!" schold hij, terwijl hij den bevenden Hung bij de schouders nam en omhoog trok van den grond, „jij wilt en jij wilt nietIk zal je leeren, zoon van een ecrloozen vader en een vuilnisbak-moeder Hij droeg den jongen weg, het restaurant door, alsof het een pop was, en al gaande sloeg hij hem, want een riem met knoopen hing altijd onder Yang's overkleed of zat opgerold in zijn mouw. Felle, forsche slagen gaf hij, maar er kwam niet het minste geluid van den armen Hung. En de spelers keken niet eens op. Telkens en telkens sloeg hij toe, en hij hijgde door de hevigheid van DELFT-IN-DE-ZON IS MOOI. d)fi tcis dooi oni land.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 12