No. 11 VRIJDAG 12 AUGUSTUS 1932
(9ft uU dooi OM land.
MUIDEN.
zijn woede. En eindelijk, toen Yang langs hen heen ging, keken
de zeelui op, allebei grijnzend, en toen speelden zij weer door.
Yang bereikte de deur.
Hij schopte die met geweld open, en nog bleef hij z'n die
naar staan slaan, sloeg en sloeg hij den halfdooden jongen, die
slap en stom in zijn krachtigen greep hing.
„Als ik wil, dat jij hier blijft om op mijn zaak te passen,
en doet wat ik je zeg, hond dat je bent I" schreeuwde Yang,
„dan heb jij niets anders te willen I En om je te beloonen
voor je gehoorzaamheid zal ik je nog een flinke aframmeling
geven, als ik terugkom. Ik ga naar 'Frisco, maar zonder jou
permissie te vragen, insect. Perzikbloesem en Min Li gaan met
me mee en om je goed in je geheugen te prenten, dat je
voor mijn belangen moet waken tot ik terug ben, en om 't je
niet te laten vergeten, zal ik je blijven ranselen, tot ik moe
ben I"
En toen hij eindelijk moe was, en in de verte den voetstap
van 'n politicagent hoorde, slingerde hij den bijna bewusteloo-
zen Hung de smerige straat in, en keerde knorrend en trans-
pireerend terug.
Onbeweeglijk lag Hung in de goot. De politieagent ging
voorbij, en Hung bad, dat de man hem niet gezien had, want
dat zou een mog erger pak slaag kunnen beteekenen. Maar de
agent liep verder, en toen bewoog Hung No zich.
Hij was te erg gewond, om te staan of het ook maar te
probeeren, te gebroken om te kreunen maar terwijl hij daar
lag, hief hij de oogen op naar het groene lampje boven de deur
van 't restaurant van Yang O, en het scheen vriendelijk naar
hem te wenken en te knipoogen.
Al was het restaurant van Yang O leelijk en morsig, er
boven waren vertrekken die zindelijk waren en mooi de vcr-
rrekken, die de oude Chinees zelf bewoonde met zijn dochter.
Hung No echter had geen plaats in die woning. Zijn kamer
- als men het kamer noemen kon was een keldertje onder
de keuken, waar hij in den nacht zijn moede ledematen uit
strekte en droomde over zijn kinderjaren in China, en telkens
en telkens de vele dollars en ponden natelde, die hij in de
lange bittere jaren met Yang O had opgespaard vele van die
geldstukken had hij gestolen, en er was er niet één bij, waar
Yang O van wist en ééns zou de dag komen, waarop dit geld
hem terugbracht naar het huis van zijn vaderen, weg uit het-
martelaarschap van al die verschrikkelijke jaren het einde
van de ballingschap, die erger was dan de marteling van het
lichaam.
No kon zich zijn vader en zijn moeder niet herinneren. Hij
wist niet, wie zij geweest waren of hij wel inderdaad tot
de familie Hung behoorde. Had Yang O hem gekocht, of ge
stolen, of gevonden op den Babyheuvel, waar in tijden van
hongersnood de arme Chineezen soms hun kleintjes moesten
neerleggen, om ze te laten sterven of te laten redden door non
nen, of door een of anderen liefdadigen voorbijganger, die méér in de beurs
heeft dan de hongerende, half waanzinnige moeder van het hongerende
kind No wist het niet. Maar hij beminde zijn onbekenden vader, hij aan
bad zijn moeder hij vereerde hen beiden, want Hung No was een Chinees,
en menig bosje wierookstokjes had hij gekocht en ontstoken om zijn ouders
te eeren, en de goden van China te bewegen, hun dagen in den hemel te
verzoeten.
Maar wel was het Hung No, die de weelderige vertrekken schoonhield en
opsierde, waarin de rijke oude Chinees huisde, en het was Hung, die bij al zijn
andere plichten ook nog de persoonlijke bediening van Yang O waarnam.
Hieruit kwam menig pak slaag voort want Yang was trotschcr op zijn
woning dan een vrouw, en niet makkelijk tevreden te stellen maar van déze
klappen trok Hung No zich weinig aan want werken in die vroolijk-bonte,
geparfumeerde vertrekken van zijn meester beteekende, dat hij zich in de na
bijheid bevond van Perzikbloesem, en dat zij soms een kleinen dienst op zijn
onwaardige schouders legde, of hem de groote belooning gunde van een glim
lach of een woord.
Hij was nu bezig bloemen te schikken in een kostbare vaas uit Nan-King,
ieder takje aanrakend met de dralende vereering van Chineesche vingers, toen
hij opkeek en het meisje in de deuropening zag staan.
Het was nog een heel jong meisje, slank als een gazelle verwonderlijk
slank voor een goed doorvoed Chineesch meisjeen even schoon, vond No,
als viooltjes in het maanlicht. Zij was inderdaad mooi. Zij was gekleed in de
losse gewaden van China glanzende kripzij, golvend en rimpelend satijn,
met geborduurde citroen-kamperfoelie en blauwe vlinders en de juweelen
van de spelden in haar kapsel schitterden rood en groen. Haar oogen waren
heel donker, maar haar huid was volkomen blank (zooals het soms onder de
Mantsjoe's voorkomt) en er was iets in haar stem, dat niet heelemaal Chineesch
klonk. Maar zij sprak èn het Mandarijnsch, èn het Pekingeesch, even vlot als
Yang en Hung.
„Hé, Hung No," riep zij uit, toen hij een stap deed om te buigen bij haar
nadering, „je hinkt Wat zie je er slecht uit I" ging zij medelijdend voort.
„Heeft hij je weer geslagen
Hij boog het hoofd.
Maar rustig zei hij „Het is niets, Perzikbloesem. Niet meer dan ik ver
dien. Spreek er maar niet over."
Maar de pijnlijke uitdrukking bleef in de zachte oogen van het meisje
want Hung No had veel te lijden, en dat bleek uit iedere beweging, die hij
maakte, ondanks hemzelf.
„Ik wou maar," zei het meisje droevig, met een zachte, bekommerde
stem, „ik wou maar, dat mijn vader je niet sloeg. In alle andere opzichten is
hij goed en edel, vriendelijk en edelmoedig, voor mij een vader onder alle va
ders. Ik kan zijn wreedheid tegenover jou niet begrijpen. Het doet me verdriet.
Ik vereer hem. Maar het hindert me het doet me pijn, als ik weet, dat hij je
slaat zoo verschrikkelijk slaat
Hung No liet het hoofd hangen, maar zijn oogen gloe;den. Hij voelde
zich zulke bezorgdheid van haar niet waardig maar die gaf meer ver
zachting aan zijn wonden, dan alle zalven uit een keizerlijke apotheek hadden
kunnen doen, of de „pillen van lang leven", waarmee Chineesche soldaten
zonder vrees en zonder pijn veldslagen doorkomen.
„Want je bent zoo trouw en zoo hartelijk, Hung. Je bent bij ons geweest,
zoover mijn herinnering reikt, en ik heb je nooit anders zien doen dan gehoor
zamen en heel hard werken, en trouw heb je ons gevolgd. En voor mij, Hung
No," er stonden tranen in de donkere oogen „voor mij ben je bijna een
broeder."
„Nee, nee, Perzikbloesem," de jonge Chinees sprak met zware tong
en keek zenuwachtig om zich heen, alsof hij plotseling bang was, dat Yang O
hooren zou, welke overdreven woorden er werden gesproken „ik ben niets
meer dan uw slaaf. Ik ben slijk onder uw voeten, en als Yang O mij slaat, is
het om mij waardiger te maken tot den dienst van zijn bloemachtige, verheven
dochter. Want u, Perzikbloesem, bent even ver verheven boven mij, als de
roode edelweis, die bloeit op de toppen van Omi, verheven is boven het
onkruid, dat groeit in de morsige lanen van Japan. U bent als de zon, die in
den vroegen dageraad boven de verre heuvels komt, om het zwart van den
nacht in nieuw goud te veranderen uw geur is die van den blauwen regen in
de vroege lente, uw stein is als de muziek van de zingende maagden in den
Zilveren Drakentuin in den hemel, en uw vriendelijkheid is als een roode roos
in een ivoren schaal. Ik ben haar geheel onwaardig I"
Het meisje maakte een beweging, en raakte hem zacht aan met de eene
blanke hand.
„Beste Hung I" sprak zé hem toe, „het is heel aangenaam, je
altijd in de nabijheid te hebben. Ik zou dikwijls heel eenzaam geweest zijn,