No. 11 VRIJDAG 12 AUGUSTUS 1932 335 en bijna bang op al die reizen, als ik mijn broeder Hung No niet had gehad Hij kon het eerste oogenblik niet spreken. „Over een korte pooze, Perzikbloesem," zei hij toen, „zult u ver zijn van uw onwaardigen slaaf Het meisje keek verschrikt en vragend. Hung knikte droef. „Ver van jou, Hung No „Ver van mij. Heeft Min Li, die oude kat „Sst 1 Hung No, je moogt zoo niet over Min Li spreken. Zij is erg goed voor mij." Hij wierp een snellen blik naar de deur. „Dat is waar, Perzikbloesem en daarvoor vereer en dien ik haar maar in al het andere is zij een kwaadaardige oude kat, en de goden mogen er haar voorouders voor pijnigen. Zij is het geweest, Min Li, die mij gisteren verteld heeft, dat Yang O, mijn meester, binnenkort naar San Francisco gaat." Het meisje hield den adem in. „Daar heb ik niets van gehoord zei ze. „Niets Ik hoop maar, dat het waar is." „Hij wil u meenemen, Perzikbloesem „O ja riep Perzikbloesem vroolijk, „mijn vader zal mij vast en zeker meenemen. We zijn nog nooit van elkaar weg geweest, nooit, zoolang ik me herinneren kan. Maar ik heb er niets op tegen, naar 'Frisco te gaan, Hung No. Het is daar warmer dan hier, en zelfs als er mist is en wat kou, is het nog niet zoo als hier in Londen. Ik kan daar evenmin vrienden maken als hier wat ik toch zoo graag zou doen maar soms, als hij me meenam op een langen rit, als we ver van de steden af waren, mocht ik mijn sluier opslaan en kijken. En 't is daar zoo mooi Ja, ik ben blij, dat we gaan en jij, Hung No, ben jij er ook niet blij om Hung No schudde langzaam het hoofd. „Neen, Perzikbloesem, ik ben er niet blij om, want ik ga niet mee Het meisje liet een uitroep van teleurstelling hooren. „Niet mee vroeg ze. „Maar maar je gaat altijd mee Hij knikte. „Ik ben altijd meegeweest, Perzikbloesem maar dezen keer ga ik niet mee, want het is de wil van Yang O, dat ik hier in Londen blijf om op zijn zaak te passen; en u, Perzikbloesem, u zult op reis gaan zonder mij en het kan mis schien een jaar worden, of twee jaren, dat mijn oogen niet zullen rusten op u, die ik zoolang gediend heb en u te dienen is mijn eenige vreugde." Het meisje werd bleek en haar oogen werden vochtig. „Hting," fluisterde ze, „ikik wil niet op reis zonder jou. Altijd ben je bij me geweest. Voor mij ben je een broeder. Ik zal mijn vader vragen, of hij je meeneemt. Hij heeft mij nog nooit iets geweigerd. Ik zal het hem dringend verzoeken, en in zijn groote goedheid zal hij me dit toestaan. Ik zal het hem vandaag nog vragen Zij zag de uitdrukking, die op het gezicht van den jongen kwam, en zij begreep hem terstond. „O, Hung No I" riep ze uit, „als ik er met mijn vader over spreek, zal hij je misschien weer slaan Hij sloeg vlug den blik op. „Dat, en nog duizend van die kastijdingen, zou een kleinigheid zijn, o Perzikbloesem, als uw vraag het hart van Yang O zou veranderen, en zijn voor nemen doen smelten, zoodat hij me mee zou laten gaan met u." Maar het meisje wendde zich droefgeestig af. Het ontroerde haar diep, te moeten aanzien, hoe ziek van de pijn No wasen zij voelde, dat zij voorloopig niet met haar vader zou durven spreken als ze het deed, zou zij meer kwaads dan goeds bereiken. Ill Zij waagde de poging echter een paar dagen later, op een middag, dat zij Yang O buitengewoon mild gestemd vond toen zij aan zijn voeten zat, en de zacht tokkelende muziek maakte, die hij zoo graag hoorde, met haar tafel- luit op een laag bankje naast haar en haar schouder tegen de knie van Yang. Bijna een uur lang zong zij voor hem, het eene lied na het andere, terwijl de stemmen van de kleine ingelegde tafelluit de hare begeleidden als een zilve ren regen „Het lied der pioenen", „Het lied van de witte wolken", „Het rusthuis aan de klare Wan-rivier", het „Herfst-rivier-gezang", „Eeuwig den kend aan elkander", het „Lied van den geknakten wilg".... Yang verzocht haar, dit nog eens te zingen al die liederen, en nog andere zong Perzikbloe sem voor haar vader Yang O, zittende aan zijn voeten, zittende op een zijden vloerkleed, dat de Boksers hadden buitgemaakt in een keizerlijk paleis in Chili, zittende op den vloer, hoog boven in een eet- en dobbelhuis in de Chineezen- wijk, Londens „verboden stad" van opium, diefstal, samenzwering, het duis tere hol van de menschelijke monsters en verworpelingen van een dozijn rassen. En toen zij hem door haar gezang "een grooter teederheid voor haar had inge boezemd, een grooter innigheid lag in de aanraking van zijn hand op haar haar, keerde zij zich af van de luit op het lage teakhouten bankje, ondersteunde het ronde kinnetje met haar beringde handen en keek hem met een dringenden, vragenden glimlach in de oogen. „Wat wil je, mijn bloem vroeg Yang, met een kirrend, vrouwelijk-zacht lachje van toegevendheid, want altijd was het zóó tusschen hen Perzik bloesem vroeg, en zij had. Wat een schilderij vormden zij in haardschijnsel en kwijnend zonlicht het meisje, de man en de sierlijke Chineesche kamer 1 (Wordt voortgezet Oji tel* dooi oni land. IN GENEMUIDEN IS HET GEWENSCHT, MET HET OOG OP DE VELE HOOIBERGEN DIE DICHT NAAST ELKAAR STAAN, NIET TE ROOKEN.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 15