■3e Sfuegd is de* axouwe txouwóte geael. No. 11 VRIJDAG 12 AUGUSTUS 1932 349 ting van de spreekkamer. „Ik zal hem even vertellen dat u er bent." Hij nam de telefoon op en voegde de daad bij het woord, maar beduidde ons, na een korte en ondoorgrondelijke conversatie over den draad, dat we nog even geduld zouden moeten oefenen. „D'r zijn hier stoelen genoeg en we hebben geen van allen haast," voegde hij er wijsgeerig aan toe. Maar hij scheen zélf eenigszins zijn bekomst te hebben van het „gcduld-oefenen", want hij gaapte uitvoerig terwijl hij zijn mededeeling deed. „Wat is de inspecteiir daarginds aan 't doen vroeg ik. „Pomeroy aan 't inspinnen," antwoordde hij laconiek, blijkbaar ver wonderd over zoo'n domme vraag. „Aan 't probeeren, een pietsie vat op hem te krijgen." „Is 't eenige bewijs, dat men tegen Pomeroy heeft, 't feit, dat die robijn op hem gevonden is informeerde ik. „En gesteld, dat 't de echte steen is, hoe kwamen ze dan op 't idee, dat hij dien had Hij talmde met zijn antwoord, blijkbaar overtuigd, dat een ontmoedi gende reserve een van de voornaamste eischen van zijn beroep was. Maar tenslotte had hij een onweerstaanbare behoefte om zijn wijsheid eens te luchten en was hij ontzaglijk trotsch op de flair, waarmee de politie het spoor had gevolgd en reeds zoo spoedig de hand op den dader gelegd. Het scheen, dat O'Malley, van de verkeerspolitie, Pomeroy op den hoek van de straat had gezien en herkend. Hij was hem gevolgd toen hij in de te, en staat aan het einde van de Avenue, op den hoek van een der zijstraten. Het is luxueus en heeft een bijzonder gedistingeerd cachet. Slechts zakenlieden, doktoren en rechtsgeleerden van naam hebben er hun bureaux. Het was werkelijk een van de ironische grillen van het noodlot, dat een afbeelding van het deftige, exclusieve in stituut nu in de bladen moest verschijnen met zulke grof-sensationeele onderschriften als „raadselachtige moord" en „onopgelost mysterie". De vertrekken-reeks van den dokter had den vorm van een L en besloeg den gunstigst-gelegen en duursten hoek van de duurste verdieping van dat peperdure ge bouw. Dr. Marshall's privé-ruimte, be staande uit een spreekkamer, een kamer voor onderzoek en een kleedkamertje, lag in den hoek zelf ten zuiden werd ze be grensd door de groote wachtkamer, ten westen door de kleinere spreekkamer van zijn assistent. De wachtkamer en de twee spreekkamers hadden elk een afzonderlijke deur die in de gang uitkwam, en zoowel de wachtkamer als de assistentenkamer stonden onmiddellijk in verbinding met de spreekkamer van den dokter. Dit alles merkte ik op bij het doorloopen van de gang en het binnenkomen in de wachtkamer mis schien hadden ze 't me gedeeltelijk ook al eerder verteld. Ik zou binnenkort nog meer bijzonderheden hooren. De wachtkamer was voorzien van 'n schitterend Perzisch tapijt, een enorme ronde mahonie-tafel, overdekt met boeken en tijdschriften, en een aantal clubfauteuils, in het rond geschaard. Ook stond er nog een bureau met telefoon, waaraan steeds een verpleegstertje had gezeten om bood schappen aan te nemen, afspraken te maken en den patiënt, die aan de beurt was, door te zenden naar de spreekkamer, nadat het belletje van den dokter haar beduid had, dat hij zoojuist den vorigen bezoeker in de gang had gelaten. De verpleegster kon de telefoon zoowel overschakelen naar despreek- kamer van den dokter zelf als naar die van zijn assistent. Een man in de uniform van een bri gadier, een forsche kerel met een indruk wekkende snor, zat aan dit bureau, toen we het vertrek binnenkwamen. Er zaten nog verscheidene andere menschen in de groote clubfauteuils, maar ik had op dat oogenblik geen gelegenheid oin hen nauw keuriger op te nemen. „Mijn naam is Drew," richtte ik me tot den brigadier, „en dit is de heer Marshall, die den robijn zal kunnen identificeeren, voor 't geval het werkelijk de steen mocht zijn, die aan den dokter heeft toebehoord." „De inspecteur zal dadelijk wel terug komen," zei de man met de snor. „Hij is daarginder bezig." Hij knikte in de rich- „Wel," zei ik, niet goed wetend, hoe het in te kleeden, „ze moet natuur lijk wel gemerkt hebben wat ons allebei door 't hoofd spookte ze wist zelf, dat 't ons wel moést opvallen, hoe alle omstandigheden naar haar schenen te wijzen." „Naar haar herhaalde hij. „Waar hebt u 't toch over Wat bedoelt u „Ik bedoel Madeline natuurlijk," zei ik een beetje ongeduldig. „We hebben ons allebei aangesteld als idioten. Ik heb haar mijn excuses al aan boden. Ik zou nu willen voorstellen, dat jij hetzelfde doet." Hij keek me een paar seconden met een volkomen wezenloozen blik aan, opende zijn mond om iets te zeggen, en haalde daarna even de schouders op. Toen deed hij, zonder nog een woord te spreken, de deur open, en liep voor mij uit de trap af. Hij ging de bibliotheek binnen en richtte het woord tot Madeline. „Ik ben blij, dat alles in orde is, mama," zei hij. Die half-nonchalante toon scheen een gewoonte van hem te zijn. „Je bent een lieve jongen," zei ze, en legde een arm om zijn schouders. ,.Je kon er evenmin iets aan doen als Cliff- A propos, er is een nieuwe tele fonische boodschap gekomen. Jelui moet naar het kantoor in het Grosve- nor-gebouw gaan inplaats van naar het hoofdbureau van politie. Ze hebben den gevangene daarheen gebracht." Het Grosvenor is een modern kantoorgebouw van middelmatige hoog-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 29