*Vcw Jtoavete en êftaunen
i
VRIJDAG 19 AUGUSTUS 1932
No. 12
I. CYCLONEN EN SCHIPBREUKEN
door H. Bigot.
De eerste Oost-Indië-vaarders, die tegen het
einde van de zestiende eeuw in ons land
terugkeerden, brachten onder meer verhalen
mee van stormen in den Indischen Oceaan, waar
van men de gelijke in Europa niet kende. De
meeste thuisblijvers verklaarden die verhalen een
voudig voor matrozenlatijn. Ze vertelden n.l. dat
die stormen zoo krachtig waren, dat de schepen er
door omhoog gesmeten werden, of ze kinderspeel
goed waren dat steenenfactorijen langs de kust
als kaartenhuisjes ineen gedrukt werden dat die
orkanen een geluid maakten of honderd kanonnen
tegelijkertijd afgevuurd werden.
Dat de zeelieden, die voor het eerst den indi
schen Oceaan bevaren hadden, voor dergelijke ver
halen geen al te grif geloof vonden, is begrijpelijk.
Want feit is dat de heeren het doorgaans met de
waarheid niet heel nauw namen. Ze beweerden
b.v. ook dat ze op hun reis zeeslangen gezien
hadden, die met één slag van hun staart schepen
uit elkaar geslagen hadden
Wij weten thans reeds lang, dat de zestiende-
ecuwsche zeevaarders niet gelogen hebben met
hun verhalen over de geweldige stormen. Wij we
ten dat er inderdaad in sommige gedeelten van den
Indischen Oceaan orkanen kunnen heerschen, niet
de kracht waarvan de oude zeelieden vertelden.
Zelfs hebben wij er cenige jaren geleden in Hoüand
een klein staaltje van beleefd, toen een cycloon
of typhoon een gedeelte van het stadje Borculo
verwoestte.
Cyclonen of typhonen kunnen in zekeren zin op
één lijn gesteld worden met aardbevingen en vul
kanische uitbarstingen. Zij doen denken aan iets
bovennatuurlijks. Allen, die deze stormen mee
maakten, hebben het angstwekkende gevoel ge
had van een onafwendbaren doem, of 't einde
der wereld nabij was. Het firmament krijgt vreemde
en onnatuurlijke kleuren, terwijl 't geluid van den
orkaan met niets te vergelijken is. Sommige ob-
serveerders hebben ook gerapporteerd, dat gedu
rende het hoogtepunt van den cycloon een merk
waardige reuk was te constateeren van phosphor
of zwavel als 't ware iets satanisch.
Voor wie belangstelt in een krachtige, volledige
beschrijving van een typhoon, verwijzen wij naar
een roman van den Engelschcn schrijver Joseph
Conrad, in het Hollandsch vertaald onder den
titel „De Typhoon". De auteur, die jarenlang als
scheepskapitein de tropische zeeën bevaren heeft,
beschrijft in zijn boek het wedervaren van een
vrachtstoomer in een typhoon. Hij heeft daar
voor natuurlijk uit persoonlijke ervaring geput,
en een beter en aangrijpender beschrijving is,
naar wij meenen, nooit gegeven.
Schipbreuken a la Robinson Crusoë hebben
tegenwoordig vrijwel niet meer plaats. De moderne
techniek is een beletsel voor dit soort roman
tiek. De meeste schepen zijn uitgerust met een
radio-installatie zoodra gevaar dreigt van ver
gaan of schipbreuk, kan draadloos hulp opgeroe
pen worden. Maar tot voor betrekkelijk kort terug
was dit anders. Of echter de betrokkenen zelf
enthousiast waren over dergelijke romantiek, valt
sterk te betwijfelen. In dit verband is het ook
wel opmerkelijk, dat de annalen van den Indischen
Oceaan bijna altijd schipbreuken vermelden en
het aantal is legio waarbij de schipbreukelingen
zelden het betrekkelijk gelukkig lot van Robinson
Crusoë troffen. Het grootste deel der verhalen be
treft schepen, vergaan bij eenzame eilanden, waar
hel den overlevenden alleen met de grootste
moeite gelukte in leven te blijven tot zij door een
toevallig passeerend schip werden opgepikt, of
in staat waren het dichtst bijgelegen land te
bereiken in een eigengemaakt bootje. Het is
trouwens merkwaardig dat in dezen Oceaan sche
pen bij voorkeur hun ondergang hebben gezocht
op afgelegen, barre rotseilanden, als Nieuw Am
sterdam, St. Paul, de Crozet-Eilanden, Kerguelen,
die ver zuidelijk, buiten de gewone scheepsroutes,
in de koudere zone liggen, en die zoo onvrucht
baar zijn, dat schipbreukelingen vrijwel uitslui
tend aangewezen waren op eigen geredde voorraden.
In Maart van het jaar 1871 verliet het gouver
nementstransportschip „Megaera" Engeland, met
bestemming Australië. Aan boord waren officie
ren en soldaten, ter aflossing van troepen in Austra
lië, met de bemanning mee totaal 666 man.
Terwijl het schip feitelijk reeds te dicht bevolkt
was, trof het reeds dadelijk het ongeluk, dat het
met zwaar weer had te kampen, leder hoopte dat
men voorbij Kaap de Goede Hoop en in den In
dischen Oceaan beter weer zou treffen. Maar die
hoop werd teleurgesteld, want vergeleken met de
reis in den Atlantischen Oceaan, had men die prach
tig kunnen noemen! In 't begin van Juni, midden
in den vollen oceaan, werd het schip door een cy
cloon overvallen. Dat het dezen overleefde, mocht
een wonder genoemd worden. Nadat de orkaan
even plotseling had uitgewoed als hij was opgesto
ken, en het daglicht weer doorbrak, zag men op
korten afstand het eiland St. Paul liggen. Daar
bovendien een lek geconstateerd was, besloot de
kapitein aan de lijzijde van het eiland voor anker
te gaan, waarna een duiker over boord ging, om
den romp te onderzoeken. Hij kwam terug met het
minder prettige rapport, dat de romp bijna geheel
-iW
4>