No. 12 „Ben ik.... niet.... van plan," bracht ze proestend, maar kalm uit. Het kostte hem maar weinig moeite, haar naar den oever te brengen. De afstand was maar enkele meters. „U blijft hier," beval Corcoran. „Ik moet naar Langford kijken." Hij liep weer naar het water, met sproeiende schoenen, en keek onderwijl zoekend rond. Iets verder op den oever zag hij een ander druipend paar Langford, die stil lag, en de chauf feur, die naast hem knielde. De chauffeur keek angstig op. „Ik heb hem er uir gevischt," zei hij, „maar hij is buiten kennis." Vlug knielde Corcoran neer. „Alles in orde," zei hij toen. „Zeker van den schrik weer in zwijm gevallen. Wat doen we nu De chauffeur keek spijtig naar vier wielen, die erbarmelijk boven het water uitstaken. „Weet je wat?" zei Corcoran. „Ren naar de stad en haal een kar of een baar of wat ook, om hem te dragen. Gauw De man keek twijfelachtig, achterdochtig. „Ik zal heusch niet wegloopen," zei Corcoran. ,,'t Is goed ga maar gauw," riep een heldere stem er bij, en het meisje kwam om een boschje heen, met druipende klecren en haren, zonder hoed, maar nog even vastberaden en gebiedend. De chauffeur ging. Corcoran, die nog steeds bij Langford kniel de, keek op, en toen eerst begon hij te merken, hoe mooi zij was. „Nu hebt u de kans om weg te loopen," zei het meisje. „Mijn revolver ligt in 't water." „Eerst moet hij," met een knikje naar Langford -„veilig geborgen zijn." Ze keek verwonderd. „Hebt uspijt „Ja. Maar niet op de manier, die u bedoelt. Hij is mijn beste vriend." Ze stond hem aan te staren, werktuiglijk het water uit haar kleeren wringend. „Ik wou maar, dat u wegging," zei ze. „Nu u mijn leven ge red hebt, want ik kan geen slag zwemmen, moet ik u de kans wel geven. Maar als u blijft, geef ik u aan de politie over. Dat lijkt me m'n plicht. Maar er zijn natuurlijk verzachtende omstandig heden nu...." Ze keek verdrietig. „Meer dan u denkt," begon Corcoran, want hij kreeg een idee. ,,'t Was in de verste verte mijn bedoeling niet, dat motorongeluk te veroorzaken en ik heb niets gestolen." „Maar ik zag...." hield ze vol. „Wat ik genomen heb was noch van mij, noch van hem. U kunt me aan de politie overleveren maar wilt u iets voor me doen Ik weet, dat ik u vertrouwen kan. Wilt u die envelop nemen ik zal er het adres opschrijven.... en aangeteekend verzenden." Hij schreef, terwijl het meisje aarzelde, op de natte envelop. „Hoe kan ik weten," zei ze, „dat ik me niet schuldig maak aan heling „Ik geef u mijn eerewoord." Ze keek hem lang en onderzoekend aan. „Misschien is 't dwaas" zei ze toen, „maar ik meen u te moeten gelooven. Dus. Toen klonken er vreemde geluiden, en Langford zat rechtop. „Wat is er?" begon hij. Hij keek verwonderd naar Corcoran, en toen naar zijn natte kleeren. „Dick...." Opeens kwam er schrik in zijn oogen. „Dick, die bankbiljetten....?" „Alles in orde, ouwe jongen. Ik heb gezorgd, dat ze weer op hun plaats zijn, voor ze vermist worden. Wees maar stil. Er wordt een rijtuig gehaald, om je naar huis te brengen." Hij fronste 't voorhoofd, om op stilte aan te dringen. Maar Langford was nog van streek en praatte door. „Je hebt 't zeker begrepen, toen ik zei, dat ik me uit de voeten maakte.... ezel dat ik was.... maar ik zat zoo in de knel.... enfin, ik heb ze gestolen.en toen wou je me zeker tegenhouden?" Ja je was net weg, toen ik aan je huis kwam. Toen ben ik 't voetpad langs gerend, en ik zag je net den heuvel afkomen. Ik stak onwillekeurig mijn- hand op, en toen tuimelde je. Ik heb gauw de envelop genomen wie weet hoe 't er anders mee ging. En toen „Ja, 't is goed," zei Langford moe. „Ik moet slapen." Hij liet zich weer achterover vallen. Corcoran stond op en keek het meisje aan, en zij gaf hem de envelop. „U wilt 't zeker zelf wel aan de eigenaars teruggeven zei ze. „Ik heb geen slag van excuus vragen, maar.... ik heb me erg gek aangesteld. Ik begreep niet...." „Natuurlijk niet," zei hij. „En u ziet nu wel, dat ik 't niet vertellen kon." „U wou uw vriend beschermen.... 't Is een geluk, dat hij zoo'n vriend heeft," sprak zij. Maar plotseling keek ze weer ernstig. „O," riep ze, „wat moet u wel van me denken „Ik denk," zei Corcoran langzaam, haar in de oogen ziende, „dat u '11 prachtmeisje bent, een kraan,'n.... „Sst," zei ze blozend. „Daar komt het rijtuig aan." rltMitaï.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 21