No. 12
VRIJDAG 19 AUGUSTUS 1932
daarin niet slaagde, maar hoe weten we, dat hij den dokter niet :r-
moord heeft
„Nu, dat is toch niet zoo moeilijk, wel vroeg mijn metgezel beleeid.
„Als Pomeroy van plan was geweest, geweld te gebruiken, dan zou hij toch
niet de moeite en het risico genomen hebben, een imitatie van den bewus-
ten steen te laten maken. Wat hij van plan was, is volmaakt duidelijk. Hii
wist ongetwijfeld, dat Dr. Marshall gewoon was, den steen dikwijls aan zijn
patiënten te laten zien. Wanneer hijzelf, vermomd als patiënt, den dokter
er toe kon brengen, den robijn voor den dag te halen, was zijn plan zoo
goed als gelukt. Er zou alleen maar een handig goocheltoertje noodig zijn,
om den echten steen met den nagemaakten te verwisselen, en een man als
Pomeroy is een virtuoos in dergelijke kunststukjes. Het had weken en
maanden kunnen duren, eer de dokter gemerkt had, dat er iets niet in den
haak was met zijn zeldzamen robijn, en wanneer hij die ontdekking al deec",
zou hij toch onmogelijk meer hebben kunnen nagaan, wie van de patiën
ten, aan wie hij den steen had laten zien, de schuldige was.
Het was een keurig-overwogen plan. Als het mislukte, als Pomeroy
er niet in slaagde, den dokter zijn steen voor den dag te laten halen, had hij
niets te verliezen dan de kosten van de imitatie. En hij zou terug kunnen
gaan en een nieuwe poging wagen wanneer hij maar wilde.
En nu zult u evengoed als ik inzien, dat geen gauwdief van eenige
ervaring en gewiekstheid, en dat is Pomeroy zonder eenigen twijfel, in af
wijking van zijn wel-overlegd plan, den dokter maar in 't wilde weg zou
zijn gaan wurgen, om dan nog weg te gaan zónder den robijn
Ik begreep, dat hier niets tegen in te brengen was. Niemand zal trach
ten door geweld te bereiken, wat hij met meer kans op succes door bedrog
kan klaarspelen.
„Maar waarom," vroeg ik, „wachtte Pomeroy dan zijn beurt niet af
en ging hij niet in zijn hoedanigheid van patiënt bij den dokter binnen
Volgens de getuigen is hij vóór dien tijd alweer weggegaan."
„Hij kreeg angst, denk ik," zei mijn metgezel, „en ik geloof, dat ikzelf
het was, die hem dien angst voor ontdekking aanjoeg. Ik had hem op 't
eerste gezicht verward met iemand dien ik ken, en toen ik zijn blik ving,
oaa fiiet.
ZOO ZIET EEN STEMBUREAU IN TURKIJE ER UIT. HET
IS GEVESTIGD IN DE OPEN LUCHT, IN EEN HOEK VAN
EEN MOSKEE; BOVEN DE STEMBUS HANGT HET POR
TRET VAN DEN CANDIDAAT, IN MODERN ROKCOSTUUM.
het afgebroken uiteinde van een gebogen naald. Het ding zei me niets, en
ik stond op 't punt, het in de papiermand te deponeeren, toen een inval
lende gedachte me tegenhield.
Ik glimlachte zelf om wat ik deed, maar toch legde ik de naald weer
zorgvuldig op precies hetzelfde plekje van het tapijt, waar ik ze gevonden
had, inplaats van ze tusschen de verkreukelde papieren in de mand te gooien.
Mijn laatste indruk van het vertrek was dezelfde als de eerste hoe
weerzinwekkend het er naar tabak rook.
Ik besloot te voet naar mijn kamers in Madison Square terug te kee-
ren. Het vooruitzicht van een ritstige wandeling door den warmen lente
avond stemde prettig en kalmeerend. Op mijn gemak trok ik onder den over
dekten ingang van het Grosvenor Gebouw mijn handschoenen aan en stak
vervolgens een sigaar op.
Terwijl ik daar zoo stond, mijn lucifer met de holle hand beschuttend,
mijn wandelstok onder den arm geklemd, kreeg ik een schokje van schrik
doordat plotseling iemand mijn elleboog aanraakte. Ik keerde me met een
ruk om, en zag den heeschen man, dien ik voor een tooneelspeler gehouden
had, naast mij staan.
„Zou ik om de rest van dien lucifer mogen verzoeken vroeg hij
glimlachend. „Ik ben, als gewoonlijk, weer rijkelijk voorzien van spullen om
op te rooken en totaal verstoken van iets om ze aan te krijgen
Ik bood hem mijn doosje lucifers aan en wachtte tot zijn sigaar goed
trok, en daarna gingen we samen de straat op.
„Zoo'n woord als „moord" klinkt zeldzaam fantastisch in zoo'n pro
zaïsche, geruststellende omgeving als deze," merkte ik op.
„Ik weet 't niet," zei hij. „Ik weet niet, of er voor een moord wel gun
stiger omstandigheden van tijd en plaats te vinden zouden zijn dan het
midden van den dag, een drukke binnenstad-straat, en een modern kan
toorgebouw. 't Is een feit, dat ik me juist liep af te vragen, waarom dok
toren en zakenlui, die zich opsluiten in privé-kantoren, niet véél vaker ver
moord worden."
Hij moest blijkbaar óók naar het zuidelijk kwartier van de stad, zoo
dat we naast elkaar in den pas vielen. Ik geloof, dat we allebei even blij
waren, dat wc iemand gevonden hadden om tegen te pra
ten, zonder allerlei inleidende verklaringen te hoeven
geven. Ik voor mij was tenminste erg in mijn schik, want
er was iets bekends aan hem, dat me te meer intrigeerde,
daar 't zóó vaag was, dat ik er maar geen vat op kon krij
gen. Ik was ervan overtuigd, dat ik hem al eens eerder
had hooren spreken, dat wil zeggen, met zijn natuurlijke
stem, niet met dat afschuwelijke, schorre gefluister, dat
er soms onverwachts voor in de plaats trad.
„In theorie hebt u misschien wel gelijk," -zei ik. „Ik
heb een vriend die 't enthousiast met u eens zou zijn,
maar, wanneer we de zaak uit practisch oogpunt bekij
ken deze moordenaar is juist al héél gauw doorzien en
ingerekend."
„Meent u vroeg hij droogjes. „Als de politie voort
gaat, bij de verdere behandeling der zaak dezelfde aan
biddelijke'naïveteit aan den dag te leggen, die ze van
avond in het geval Pomeroy heeft getoond, dan geloof ik,
dat de moordenaar een goede kans maakt om aan ouder
domszwakte te sterven."
Ik bleef stokstijf staan, midden op het trottoir, en
keek hem aan. „Wat bedoelt u schreeuwde ik bijna.
„Wilt u daarmee zeggen, dat u eraan twijfelt, of Pomeroy
de man is, die Dr. Marshall heeft vermoord
„Nee," zei hij rustig, „ik wil ermee zeggen, dat ik
zéker weet, dat hij 't niet geweest is."
„En hebt u er eenig bezwaar tegen, me te vertellen,
hoe u tot die zekerheid gekomen bent
„Volstrekt niet," zei hij. „Het is doodeenvoudig. Ik
veronderstel, dat u geen speciale kennis hebt van edel-
steenen
„Hoegenaamd niet," antwoordde ik.
„En die idioot van een politie-inspecteur heeft dat
óók „hoegenaamd niet," hernam hij. „Maar ik heb dat
wél en ik was dus in staat, met één blik te zien, dat
dat ding, dat ze uit Pomeroy's zak gehaald hebben, even
min iets met een robijn heeft uit te staan als die groote
roode flesch daar in de etalage van dien drogist, 't Is
een handige imitatie, dat geef ik toe, maar dan ook niets
meer dan dat."
Machinaal zetten mijn beenen zich weer in beweging,
en hij liep zwijgend naast mij voort. Ik kon onmogelijk
twijfelen aan hetgeen hij gezegd had hij wist blijkbaar
heel goed, waarover hij sprak.
„Maar toch," zei ik, na een paar minuten rustig na
denken, „zie ik niet in, waarom het feit, dat de steen een
imitatie is, Pomeroy zoo volledig zou vrijpleiten als u
schijnt te ineenen. 't Is niet enkel maar een imitatierobijn,
't is een imitatie van Dr. Marshall's robijn, hetgeen
duidelijk genoeg bewijst, dat de man van plan was, zich
van den echten meester te maken. We weten, dat hij