z De DOOR H. HOLT fffoafimancfi. I JL 40-4 VRIJDAG 26 AUGUSTUS 1932 No. 13 Als tl onder zeil gaat naar de streek der eenzame eilanden, op zoek naar copra, kunt u, desge- wenscht, alle zegeningen der beschaving thuislaten behalve geld. U laat uw anker vallen bij 't een of andere koraalstrand en begint met een eenzamen, halfdronken koopman te marchandeeren over den voorraad copra, dien hij beschikbaar heeft en 't is niet te zeggen, of u tot een resultaat komt, als u doozen met knoopen, messen en zijden blouses aan te bieden hebt maar houd hem eens een handje Engelsche banknoten voor den neus dan zult u eens zien, hoe 't geluk uit zijn oogen begint te stralen. Wij hadden daarom, toen de Apia uit Londen vertrok, contanten genoeg aan boord om te be talen voor ieder ons copra, dat zij vervoeren kon. Steven Kent, de kapitein en eigenaar, had voor de helft van het geld gezorgd de rest had ik, door een serie wonderen, zelf bij elkaar gekregen. Iedere penny, die ik ooit had kunnen sparen, en ieder pond, dat ik had kunnen leenen, was er bij. Maar het koude geld was lang niet de grootste kostbaarheid, die we aan boord hadden. Merle Kent, de dochter van den kapitein, was meege gaan en sinds ik Merle voor den eersten keer ge zien had, wist ik, dat er geen heerlijker meisje leefde. Ze had oogen, die je vasthielden als de dikste kabel, en ze werd met den dag mooier. Toen we oud genoeg waren en ik haar vroeg, of ze met me wilde trouwen, lachte ze, niet onvriendelijk, maar toch duidelijk genoeg om me aan 't verstand te brengen, hoe dwaas mijn wensch was. Merle Kent kon aan iederen vinger.... Maar ik moet opschieten met mijn verhaal. Kapitein Kent had lang gevaren hij kende de Zuidzee als een boek en wat nog belangrijker was, hij wist, dat er op die eilanden geld te verdienen was in den copra-handel. Na rijp overleg had hij 't commando van de oude boot, waarop hij diende, neergelegd, de Apia gekocht, en zich gereed ge maakt om op zijn lauweren te gaan rusten. Ik had jaren met hem gevaren. Op deze reis ging ik mee als eerste stuurman. Als alles goed ging, werd ik kapitein, als 't schip zijn volgende reis begon. Het schip was leeg toen we uit Londen vertrok ken, afgezien van één stuk lading, dat we naar een planter moesten brengen, die Strickland heette en op het eiland Lanea woonde. We moesten Lanea passeeren op onzen weg naar het copra-gebied. Strickland was een oude vriend van den schipper en de laatste maal, dat we daar geweest waren, had hij Kent verteld, dat hij op 't punt stond een groot fortuin te winnen. Hij vermoedde, dat er op Lanea een massa mineralen te vinden waren. Onder de dunne laag aarde was het eiland vast en hard, zooals het vroeger ooit door vulkanische werking was opgestooten van den bodem der zee. Hij had tot nu toe alleen bovenaan iets af kunnen krabben, wat een vermoeiend werk was zonder machines of dynamiet. Wij hadden nu de machines en het dynamiet bij ons. Strickland had ons op 't hart gedrukt, tegen geen levende ziel een woord uit te laten, want hij was niet alleen in actie. Banbino, de Portugeesche gouverneur, had er op de een of andere manier de lucht van gekregen, wat Strickland in den zin had. En Banbino was even geslepen als dik. Hij waggelde en lilde, als hij liep. Maar hij had de bevolking van Lanea volkomen in zijn vette hand. Hij had de kunst van kuiperij en omkooping tot een weten schap gemaakt en wijl hij de eigenaar was van de eenige landingsplaats op het eiland, bezat hij een eigenaardige, pijnlijke macht. Geen wonder, dat Strickland ons gesmeekt had, te zwijgen als het graf. Toen we de Zuidzee binnenvoeren sloeg de maan mij in 't hoofd. Zoo gaat 't als je hartsverlangen op een paar decimeter afstand over de reeling leunt en op de maat van een schroef staat te neuriën. Opeens leek 't me, dat ik zonder haar niet door zou kunnen leven. nam ik haar Roekeloos er op of er onder hand in de mijne. „Merle ik wou, dat je nog eens nadacht begon ik en toen ging haar zacht gezang over in een zilveren lach. Dezen keer deed 't pijn. Ik voelde 't steken, maar hield me taai. ,,'t Spijt me, dat je 't grappig vindt, maar ik wil je nog eens vragen, of je met me trouwen wilt." „Je meent 't niet, Dicky! antwoordde ze, na een heel korte pauze. „Ik meen 't verschrikkelijk ernstig, Merle zooals ik nog nooit iets gemeend heb." „Maar maak jij een meisje nooit't hof, Dicky, vóór je haar vraagt Ik bedoel, écht 't hof maken," zei ze uitdagend, terwijl ze haar hand terugtrok. „Je hebt me er nooit de kans voor gegeven, sindssinds je in de lange rokken bent," ant woordde ik. „Dicky, je bent ver rukkelijk," zei ze, en een seconde later stond ze hetzelfde liedje weer te zingen. Het ongeluk was, dat ik in mijn zeemans jaren geen tijd had gehad, om me te oefenen in die kleine streekjes en aardig heidjes,die het vrouwelijk gemoed zoo aantrekken. Op dat moment, in het sterren-licht, terwijl mijn heele wezen snakte naar dat meisje, en haar lach om mijn tweede aanzoek mij nog in de ooren klonk, zwoer ik, dat ik zou be ginnen te leeren. „Neem me niet kwa lijk," zei ik, met een zoo tragisch mogelijk gezicht, „ik schijn niet te deugen voor de liefde. Trek 't je maar niet aan. Ik zal je er niet meer mee lastig vallen," loog ik er bij. Merle hield op met zingen. „Hoor eens, Dicky, nu moet je niet boos worden, anders bederf je de heele heerlijke reis," zei ze. Een week later kregen we Lanea in zicht, en onder geleide van een struikroover, die zich loods noemde, legden wc aan den vervallen houten steiger aan. Strickland kwam aan boord en schudde den kapitein de hand, alsof hij een verloren broer had weergevonden. „Hèb je die dingetjes?" vroeg hij gretig, of schoon hij wel had kun nen begrijpen, dat we niet naar Lanea kwamen, om bramen te plukken. „Natuurlijk hebben we ze," zei Kent. „En laat die nikkers van je in vredesnaam die kist met dynamiet niet laten vallen, tenminste niet in de buurt van mijn schip, anders „St 1" waarschuwde Strickland, en hij keek rond, of niemand het gehoord had. „Als Banbino in de kieren krijgt, dat je dynamiet mee hebt gebracht, krijgen we de poppen aan 't dansen." De schipper fronste. „Wat is er aan 't handje vroeg hij. „Zal ik je zeggen," antwoordde Strickland. „Banbino probeert monopolie te krijgen voor 't mijnwerk op dit eiland, en hij beweegt hemel en aarde om te voorkomen, dat ik hem vóór kom maar tegenhouden kan hij me niet, want mijn papieren zijn goed. Ik heb stappen gedaan bij de Portugeesche regeering, en mettertijd al kan 't wel een jaar duren wordt Banbino gekortwiekt tenminste zoover, dat ik de vrije hand krijg. Maar hij heeft een nieuwe verordening uitgevaardigd, waardoor de invoer van dynamiet op 't eiland verboden wordt - zoogenaam uit vrees voor 'n soort revolutie. Er is hier niet eens iemand, om revolutie te maken Ja, handig is hij genoeg. Ongelukkig heb ik een poosje geleden tegen mijn voorman gezegd, dat we zouden wachten tot we dynamiet hadden dat is een Portugees, en die heeft 't aan Banbino overgebriefd." „Ja, ja," zei kapitein Kent peinzend. „Enfin, wat wou je dat ik deed

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 20