v a n dE HET door^ Ik was in tweestrijd geweest, of ik hun zou vertellen van de merkwaar dige mededeeling, die de heer Stancliffe me zoo terloops had gedaan, toen hij den vorigen avond met me opliep. Ik was er tenslotte niet toe gekomen. Ik klampte me heimelijk vast aan de dwaze hoop, dat Stancliffe, als 't erop aan kwam, misschien toch niet zooveel van edelgesteenten afwist als hij zelf wel dacht. Jack had den robijn met de meeste stelligheid her kend. Zou zijn identificatie tenslotte tóch nog niet betrouwbaar blijken Zoolang daar nog maar de geringste kans op bestond, schrok ik ervoor terug, mijn vrienden noodeloos van streek te brengen. Daar zij beiden als getuigen gehoord moesten worden, gingen zij niet met mij de zittingzaal binnen, maar werden in een klein aangrenzend ver trekje binnengeleid, waar ze zouden wachten tot ze voorgeroepen werden. De coroner nam zijn plaats in. De jury schuifelde binnen en vulde de voor haar bestemde bank. De leden werden beëedigd, en de zitting nam een aanvang. Wanneer de overgevulde publieke tribune en de aanwezigheid van de tal rijke reporters me nog niet overtuigd hadden van de belangrijkheid der zaak, zou ik die wel beseft hebben, toen ik den procureur in eigen persoon aan den ingang der zaal zag verschijnen en zich een weg banen naar een zitplaats bin nen de balustrade. Ik kende Cromwell nogal goed, en ik was er zeker van, dat hij nooit zulk een belangstelling zou toonen reeds bij dit vroegste beginstadium van het proces, als hij er niet méér van verwachtte dan de veroordeeling van een gewonen beroeps-misdadiger in een alledaagsch geval van roofmoord. De eerste getuige, die werd voorgeroepen,was de onwaarschijnlijk-blonde jongedame, die den vorigen avond een mislukte poging had gewaagd om Po- meroy te identificeeren. Nadat ze haar naam en adres had gegeven en ver klaard, dat ze verscheidene jaren als verpleegster bij Dr. Marshall in betrek king was geweest, stelde de coroner de eerste vraag van eenig belang. „Wilt u zoo goed zijn, de jury te vertellen, juffrouw Jerome, hoe de ge wone dagorde op Dr. Marshall's bureau was, en waarin uw persoonlijke werk zaamheden bestonden „De dokter," vertelde zij, „ontving zijn patiënten altijd in zijn eigen spreekkamer, die den hoek van het gebouw lag. Ze wachtten hun beurt af in de wachtkamer, waar mijn lessenaar stond. Ik moest er 't oog op houden, in welke volgorde ze binnenkwamen, en er aanteekening van houden, wan neer de een of ander een speciale afspraak met hem had. Wanneer hij met een patiënt klaar was, liet hij dien gewoonlijk direct in de gang, zonder dat hij nog door de wachtkamer terug hoefde." „Kon men het als regel hooren," vroeg de coroner, „wanneer hij zijn deur opendeed en een patiënt uitliet „Neen, mijnheer, alleen als de deur met een slag werd dichtgeworpen. De muren in dat gebouw zijn van een speciale constructie ik denk omdat de kan toren voornamelijk bestemd zijn voor doktoren en advocaten en zoo. En de deur was dik en sloot heel precies." „Vertelt u de jury dan," ging de coroner voort, „hoe u wist, of de dokter al met een patiënt klaar was, en een volgenden verwachtte." „Af en toe," antwoordde zij, „deed hij de verbindingsdeur naar de wacht kamer open en zei iets tegen me, maar dat deed hij alleen, als hij wilde weten, hoeveel patiënten er nog zaten te wachten. Meestal drukte hij alleen maar tweemaal op de bel." „Had u nog andere dingen te doen vroeg de coroner. „Ik moest de telefoon bedienen," antwoordde het meisje. „Als er werd opgebeld door menschen, die de dokter zelf wenschte te spreken, verbond ik ze met hem - en anders met Dr. Armstrong. Ik had twee stoppen in mijn bureau." „Juist," zei de coroner. „En wat nu betreft de gebeurtenissen van gis terenmorgen is er vóór twaalf uur 't een of ander gebeurd, dat u dadelijk al vreemd vond, of dat u nu misschien achteraf, nu u er weer aan denkt, zon derling voorkomt Voor 't eerst, sinds haar verhoor begonnen was, aarzelde zij een beetje. „Ik geloof niet, dat ik dat nu bepaald zonderling zou kunnen noemen," zei ze ten slotte. „De dokter kwam wat te laat gisterenmorgen misschien een minuut of tien en scheen nogal kortaangebonden, maar dat was hij de laat ste paar dagen tóch al." „Was er niets anders, dat u speciaal opviel „Neen, mijnheer, niets. Er zaten een stuk of wat patiënten op hem te wachten, zoowat 't gewone aantal, zou ik zeggen." „Kende u de meesten van hen Ik bedoel, waren het menschen, die geregeld bij den dokter kwamen „Neen, 't waren grootendeels vreemden," antwoordde zij. „Dat was trouwens gewoonlijk 't geval. Als specialist had Dr. Marshall niet zooveel vaste patiënten. Ze werden meestal naar hem toe gestuurd door andere doktoren. Gis teren waren er twee, al vroeg in den morgen, die ik al eens eerder gezien had. Na elf uur waren 't allemaal vreemden." „Dat wil zeggen, voor zoover u kon nagaan." „Neen, ik weet zéker, dat het vreemden waren," hield het meisje vol. „Wilt u daarmee zeggen," vroeg de coronor, „dat u in staat was, met één blik ieder, die ooit in Dr. Marshall's wachtkamer gezeten had, te herkennen Zijn stem klonk nogal ironisch blijkbaar dacht hij aan het verhaal van Pomeroy's identificatie. HET VERHAAL TOT NU TOE: Het geheim van de spreekkamer is. dat dr. Marshall in zijn spreek kamer werd vermoord door vergif. Iedereen, die hem dien dag kwam consulteeren, o.a. Gwendolen Carr en de heesche tooneelspeler Stan cliffe, heeft een alibi: eveneens de als dief bekend staande Pomeroy, op wien men een robijn van den vermoorde vond. Madeline, dr. Mat shall's vrouw, Jack haar zoon, en hun oude bekende Clifford Drew gaan nu naar de zitting van den coroner. „Neen, mijnheer, dat niet," zei 't meisje. „Maar wanneer T\]/~» 4 iemand aarzelend komt binnenschuifelen, en niet weet welken J-NU. 1 kant hij moet uitkijken om iemand te vinden, en me dan vraagt, of dit het bureau van Dr. Marshall is, dan weet ik, dat het een vreemde is." „Juist," zei de coroner weer. „En wie was de laatste patiënt, die u in de spreekkamer van den dokter liet „Ze gaf me als haar naam op juffrouw Gwendolen Carr, en als adres het St. Anthony hotel." „Was zij al eens eerder bij Dr. Marshall geweest „Neen, mijnheer. Ik had haar nog nooit gezien." „Weet u nog, hoe laat het was, toen u haar verzocht, in de spreekkamer te gaan „Neen, mijnheer, dat weet ik niet," zei ze. „Pas een heelen tijd later keek ik weer op mijn horloge." „En hoe laat was het, toen u op uw horloge keek „Tien minuten over twaalf." „Maar u kunt misschien schatten, hoelang het toen zoowat geleden was, dat juffrouw Carr naar de spreekkamer was gegaan „Nee, dat zou ik onmogelijk kunnen." „Probeert u 't toch maar eens," drong de coronor aan. „Was het onge veer een uur ,,'t Kan wel een uur geweest zijn misschien ook wat korter." „En wat deed u, nadat u op uw horloge gekeken had Had u ook een be paalde reden om te willen weten hoe laat het was?" „Ik wist, dat de dokter om twaalf uur een afspraak had, die hij als tame lijk belangrijk beschouwde, dus belde ik heel even met de telefoon op mijn lessenaar." „Reageerde hij daarop „Nee, mijnheer, hij nam den hoorn niet op." „Vond u dat niet erg vreemd „O neen, heeleinaal niet. Als hij druk in gesprek was met een patiënt of iets zat te bestudeeren, gaf hij nooit antwoord, behalve wanneer ik driemaal belde. Dat beteekende, dat het dringend was." „En in dit geval had u geen driemaal gebeld „Neen mijnheer, maar één keer, heel even. En daarna wachtte ik tot half één." „Gaat u verder," verzocht de coroner. „Vertelt u de jury zoo kort en dui delijk mogelijk, wat er vervolgens gebeurde." „Wel," zei de getuige, „om half één besloot ik, nu toch maar eens driemaal te bellen, omdat ik wist, dat zijn afspraak van twaalf uur van gewicht was. Ik deed het, en luisterde of hij antwoord gaf. Toen ik niets hoorde, belde ik nog eens en toen begon ik opeens te denken, dat er wei eens iets gebeurd zou kunnen zijn. Ik stond op, liep naar de verbindingsdeur, deed die open en keek naar binnen. Er was niemand anders in de kamer. De dokter zat in zijn draai stoel achter zijn bureau, met den rug naar het raam. Daardoor kon ik zijn ge zicht niet goed onderscheiden, maar toch kreeg ik dadelijk den indruk, dat er iets vreemds aan hem was. Zijn houding leek me niet natuurlijk. Hij leunde op een eigenaardige manier voorover. „Een paar seconden lang dacht ik, dat hij in slaap was gevallen, en toen zag ik plotseling datdat dit niet 't geval was. Ik wéét niet, hoe ik tot die ontdekking kwam ik was niet zoo dichtbij gekomen. Ik draaide me vlug om en ging de kamer uit naar de kamer van Dr. Armstrong." „Ging u door de gang of liep u terug naar de wachtkamer om in Dr. Arm strong's kamer te komen „Ik behoefde geen van beide te doen. Ik liep regelrecht naar binnen. Er is een verbindingsdeur tusschen de twee spreekkamers." „Was die op slot „Neen, mijnheer. Die deur was nooit op slot, voor zoover ik weet." Ik geloof, dat alle menschen in de zaal bij die woorden een klein schokje van sensatie kregen met mij ging het tenminste zoo. Ik moest denken aan wat Madeline gezegd had over omstandigheden, die alle in één richting.. Dat verhaal van die deur die nooit gesloten werd, was in elk geval wel onheil spellend suggestief. „Nu," zei de coroner, „en wat vertelde u aan Dr. Arm strong „In 't geheel niets. Hij was er niet. Ik was nogal angstig en zenuwachtig geworden, en ik liep gauw zijn spreekkamer uit en de gang in, met het plan, een iiftjongen te vragen om van boven een anderen dokter te gaan roepen. Ik gaf de eerste de beste lift, die naar boven kwam, een teeken om te stoppen, maar toen ze stopte, zag ik Dr. Armstrong er uit stappen. Hij had 'n klein pakje in de hand. Ik zei hem, dat ik zoo bang was, dat de dokter een toeval had gekregen, en dat ik graag wilde dat hij dadelijk mee ging zien. „We liepen de wachtkamer door; ik liet hepi voorgaan en volgde hem in de spreekkamer van Dr. Marshall." „Vertelt u ons, zoo uitvoerig als u kunt," zei de coroner, „welke woorden u met Dr. Armstrong wisselde, nadat u in die spreekkamer was gekomen." „Heel veel werd er niet gezegd," zei het mei6je. „Zooals

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 28