®Vet van Ma.
No. 13
VRIJDAG 26 AUGUSTUS 1932
413
HET VIADUCT OVER DE RHONE IN HET DAL BIJ GRENGIOLS IN
ZWITSERLAND. ff"'" J- GafcereW.
„Ik veronderstel, dat u beseft," zei de coroner, „van hoè groot belang
uw verklaring is betreffende het juiste tijdstip, waarop u de spreekkamer ver
liet Dat beduidt de nauwkeurige vaststelling van het laatste oogenblik waar
op Dr. Marshall levend werd aangetroffen. Bent u volkomen zeker van de be
trouwbaarheid van uw geheugen
„Ik besef ten volle het gewicht van mijn verklaring," antwoordde zij
ernstig, „maar ik ben absoluut zeker van den tijd, dien ik heb opgegeven.
Het was tien minuten over half twaalf, toen ik toevallig opkeek naar de klok,
juist terwijl ik de gangdeur van de spreekkamer opendeed."
De coroner gaf Gwendolen Carr verlof, zich terug te trekken, met het
verzoek, zich beschikbaar te houden voor een volgenden oproep, daar het
noodig zou kunnen blijken, haar in een later stadium van het proces nogmaals
te ondervragen.
Toen de naam van den volgenden getuige werd afgeroepen, gaf een ge
stommel en gemompel op de publieke tribune overduidelijk blijk van de plot
seling verlevendigde belangstelling. Dr. Walter Armstrong was de man, die,
volgens de verklaring van het verpleegstertje, slechts door een niet-afgesloten
deur van zijn vermoorden chef was gescheiden geweest.
Ikzelf had hem nooit eerder gezien, en sedert het gesprek, dat ik den vori-
gen avond met Madeline had gehad, was ik, eerlijk gezegd, nogal nieuws
gierig naar hem. Ik moet bekennen, dat hij geen bijzonder gunstigen indruk
op mij maakte. Zijn optreden getuigde van zelfingenomenheid en pedanterie,
en zijn gebaren waren vinnig en ongeduldig. Hij was nog jong, nog geen dertig
leek me, maar toch was er niets jeugdigs en frisch aan hem en van eenig
gevoel voor humor scheen hij ten eenenmale ontbloot. Wanneer deze jonge
man inderdaad een beetje verliefd was op Madeline, bepeinsde ik, zou hij dat
zelf ongetwijfeld vreeselijk gewichtig en belangrijk vinden. Het was waar,
Madeline had niet in ronde woorden gezegd, dat zulks het geval was, maar
ze had het toch vrij duidelijk laten doorschemeren.
ik u al zei, ging hij me voor, maar toen hij ongeveer zoover in de kamer was
gekomen als ik den eersten keer, bleef hij stilstaan en staarde gespannen
naar naar den dokter, die daar zoo vreemd aan zijn bureau zat. En toen
zei hij „Mijn God bijna fluisterend, en daarna haalde hij diep adem. Toen
gaf hij me het pakje, dat hij bij zich had, en vroeg me, dat op zijn bureau te
leggen en dan terug te komen. Ik deed het 't was het werk van hoogstens
een kwart minuut. Toen ik weer terugkwam, stond Dr. Armstrong over het
lichaam gebogen, en scheen den pols te voelen. Hij zei tegen mij „Dr. Mar
shall is dood. Ik denk dat hij een hartverlamming heeft gekregen. Ik zou
graag willen, dat u meteen naar boven ging en Dr. Adams hier haalde. Zoo
gauw u dat gedaan hebt, zullen we de politie opbellen."
„Ik deed wat hij me gevraagd had. Dat was alles. Ik ben niet meer terug
gegaan naar de spreekkamer waar waar het lijk was."
Het kwam me voor, dat ze nu wel alles verteld had, wat ze zich maar bij
mogelijkheid herinneren kon, en ik was een beetje verbaasd, toen de procureur
opstond en verlof vroeg, haar nog eenige verdere vragen te stellen. „Ik heb u,
meen ik, hooren zeggen," begon hij, „dat de dokter, als sein dat hij klaar was
om een nieuwen patiënt te ontvangen, steeds tweemaal belde. Waarom twee
maal Wat beteekende dan éénmaal schellen? Kwam dat ook wel voor?"
„Ja, mijnheer. Dat beteekende, dat ikzelf in de spreekkamer moest ko-
mcjjA
„Waren er nog andere schelknoppen in zijn spreekkamer, behalve die van
de bel die bij uw lessenaar uitkwam
„Ja, mijnheer. Er was er ook nog een, waarmee hij om Dr. Armstrong kon
bellen."
„En allebei die knopjes waren op zijn bureau
„Ja, mijnheer."
„Zoodat, wanneer hij zat waar u hem gevonden heeft, ze in zijn onmid
dellijk bereik waren
„Ja, mijnheer."
„Dat is alles," zei de procureur.
Ik was tamelijk verrast, niet omdat deze vragen gesteld werden, maar
omdat 't juist de procureur was, die ze zoo nadrukkelijk stelde. De strekking
ervan was duidelijk genoeg. De antwoorden, die erop volgden,
verzwakten de beschuldigingen tegen Pomeroy als niets anders
had kunnen doen, en maakten het volstrekt onaannemelijk, dat
de dokter gedood zou kunnen zijn door iemand, jegens wien
hij ook maar het geringste wantrouwen koesterde.
Wat me eenigszins in de war bracht, was niet de ineen
storting van de aanklacht tegen Pomeroy die had ik wel
voorzien. Maar ik was ervan overtuigd, dat Cromwell die niet
zoo opzettelijk zou hebben uitgeschakeld, wanneer hem niet
reeds een sterkere en meer steekhoudende beschuldiging voor
den geest had gezweefd. Dezelfde omstandigheden, die Pomeroy
zoo overtuigend vrijpleitten, moesten even overtuigd een
ander aanklagen.
De onwaarschijnlijk-blonde verpleegster verliet de getui
genbank en haar plaats werd ingenomen door het meisje, dat
ik den vorigen avond door den inspecteur had hooren aan
duiden als „die met de zwarte oogen".
Ze gaf haar naam op, en hetzelfde adres, dat ze den vori
gen dag aan het verpleegstertje genoemd had, en bevestigde
vervolgens, dat zij op den betreffende» dag, ongeveer tien
uur in den morgen, in de wachtkamer van den dokter had
zitten wachten op haar beurt.
„Kende u Dr. Marshall persoonlijk?" vroeg de coroner.
„Nee mijnheer. Ik kende hem alleen van zien. Iemand had
me hem'eens aangewezen, maar ik had hem nooit gesproken."
„Uw bezoek aan zijn bureau was dus van zakelijken aard?"
„U bedoelt of ik hem bezocht als patiënte Ja, mijnheer."
„Kunt u ons ook vertellen, juffrouw Carr," vroeg de
coroner, „hoe laat het was, toen u bij den dokter zelf werd
toegelaten
„Nee mijnheer," zei ze, „daar heb ik niet op gelet. Maar
ik zou het wel zoo ongeveer kunnen berekenen naar den tijd,
waarop ik bij hem vandaan kwam."
„U weet dus," vroeg de coroner gretig, „hoe laat het
was, toen u de spreekkamer weer verliet
„Ja, mijnheer. Ik keek toevallig op de klok, toen ik naar
de deur liep de deur naar de gang bedoel ik. Het was precies
tien minuten over half twaalf."
„Waar was de dokter, toen u de spreekkamer verliet
„Hij zat in den stoel achter zijn bureau."
„Hij bracht u niet tot aan de deur
„Nee, mijnheer."
„Hebt u misschien ook iets opgemerkt," vroeg de coroner
langzaam, „dat u op dat oogenblik, of later, eenigszins onge
woon of vreemd voorkwam En toen zij niet dadelijk ant
woordde, formuleerde hij zijn vraag nog anders. „Was er
geen enkele toevallige omstandigheid, die tijdens het opont
houd in de wachtkamer of tijdens uw bezoek aan de spreek
kamer van den dokter bijzonder uw aandacht heeft getrokken?
Herinnert u zich niets, dat u nu, in het licht der latere ge
beurtenissen, eenigszins verdacht lijkt
„Nee mijnheer," zeide zij.
De coroner bracht, bijna van het eerste oogenblik af, een opvallend
suggestieven toon in de ondervraging. Nauwelijks waren de inleidende vragen
afgewerkt, of hij begon „U bent zelf specialist, nietwaar, Dr. Armstrong