VAh D
Joo^
Uzegt, dat u op uw norloge gekeken had. Maar hoe weet u, dat uw hor
loge precies gelijk was?"
„Het loopt heel nauwkeurig," zei de instrumentmaker.
„Voor u misschien nauwkeurig genoeg," zei de coroner. „Maar in deze
zaak kan de kwestie der verschillende tijdstippen van 't allerhoogste gewicht
blijken. Kunt u ons eenig bewijs geven voor de betrouwbaarheid van uw
chronometer 7"
„Ik had hem om twaalf uur nog vergeleken met de kantoorklok."
„En loopt uw kantoorklok dan zoo buitengewoon nauwkeurig 7"
„Dat moet ze wei," zei de getuige.
„Weest u zoo goed, ons uit te leggen, wat u bedoelt."
„Het is een electrische klok. Ze loopt op denzelfden stroom als alle andere
klokken in het gebouw, en ze worden elk uur geregeld naar telegrafische me-
dedeelingen van het observatorium te Washington. Alle klokken in ons ge
bouw loopen altijd goed."
„Zou er niet eens één in de war kunnen raken of stil blijven staan 7" vroeg
de coroner.
„Neen, omdat ze alle op denzelfden stroom loopen. Als er met één iets
niet in den haak was, dan zouden alle klokken in het heele gebouw stil blijven
staan."
„Dat is alles," zei de coroner. Maar de procureur wenschte nog een vraag
te stellen.
„Dr. Armstrong onderhield zich met u op volmaakt natuurlijken, onge
dwongen toon, nietwaar 7"
„Ja, mijnheer."
„Hij scheen niet in een toestand van ongewone opwinding, is 't wel 7"
„Volstrekt niet, mijnheer, 't Eerste oogenblik dacht ik, dat hij een beetje
gedrukt scheen, maar anders was er niets aan hem te merken, mijnheer."
„Dat is alles."
De dokter nam zijn plaats in de getuigenbank weer in.
„U was onafgebroken in uw spreekkamer, dokter, van, laat ons zeggen,
half twaalf tot kwart over twaalven 7"
„Als dat laatste het tijdstip is, waarop ik naar beneden ging, ja, mijn
heer."
„Hoorde u eenige geruchten in Dr. Marshall's kamer, die u op de gedachte
brachten, dat daar wel eens iets niet in orde kon zijn 7"
„Hoegenaamd niets."
„Wat zoudt u zooal hebben kunnen hooren op uw plaats aan uw bureau?
Zoudt u een normaal gesprek in het aangrenzend vertrek hebben kunnen
volgen 7"
„Nee, mijnheer."
„Maar als er met verheffing van stem gesproken werd, zooals bij een
twist 7"
„Dan veronderstel ik wel, dat ik eenige woorden zou hebben kunnen
opvangen."
„En wanneer er een worsteling op leven en dood had plaats gel;ad, zooals
men van een man met Dr. Marshall's physiek wel zou mogen verwachten bij
een poging tot worging, dan zoudt u er naar menschelijke berekening wel iets
van hebben moeten hooren 7"
„Daar ben ik van overtuigd."
„En u hoorde niets 7"
„Hoegenaamd niets."
„U weet heel zeker, dat de dokter niet om u heeft gebeld 7"
„Niet na den laatsten keer dat ik bij hem was."
Ik geloof, dat dit voor het oogenblik voldoende is," zei de coroner, „ten
zij een van de juryleden nog een vraag zou wenschen te stellen. Is er nog iets,
waarover u opheldering verlangt, heeren
Er volgde een korte stilte op die vraag. Wat mij betreft, ik kon aan niets
anders denken dan aan die geheimzinnige vijf-en-dertig minuten tusschen
tien over half twaalf, toen Gwendolen Carr, wanneer haar getuigenis tenminste
betrouwbaar was, den dokter levend en wel aan zijn bureau zittend had achter
gelaten, en kwart over twaalf, toen de assistent het aangrenzend vertrek ver
laten had voor zijn boodsehap bij den instrumentmaker. Vijf-en-dertig minu
ten van stilte. Ik kreeg weer dezelfde ellendige gewaarwording van den vo-
rigen avond, toen Jack Marshall me schor toegefluisterd had „vergif 1" Het
scheen me toe of ik, dwars door de kleurlooze leegte van die vijf-en-dertig mi
nuten, het woord „verraad" in vurige letters geschreven zag.
Ik geloof, dat de groeiende spanning van die oogenblikken, terwijl we za
ten af te wachten, of een der juryleden soms van het aanbod van den coroner
gebruik zou maken, door alle aanwezigen in de zaal gevoeld werd. Ik ben ervan
overtuigd, dat de getuige zich daarvan óók bewust was, want ik kon zien, dat
hij een beetje bleeker werd en wat vlugger adem haalde. Maar de spanning
werd dadelijk gebroken, toen een der juryleden het woord nam. Het was een
klein mannetje met een wezelgezicht en een fluitende stem. „Ik zou graag we
ten," zei hij, „wat er in dat pakje zat, dat u van den instrumentmaker mee
bracht."
De belachelijke futiliteit van die vraag, gesteld door die seniele, slissende
stem, veroorzaakte een onderdrukt gegrinnik in de zaal. Zelfs de meest be
schaafde toehoorders glimlachten, en de coroner zelf, die met gestrengen ernst
stilte beval, kon niet verhelpen.dat er iets twinkelde in zijn oogen, toen hij de
vraag herhaalde.
Maar de assistent scheen niets lachwekkends in de vraag te zien, en even
min protesteerde hij tegen de impertinentie ervan. Hij ant- C
woordde op ernstigen toon; „Het was een nieuw injectie-
spuitje. M'n vorig exemplaar was gevallen en de naald was
afgebroken. Zoo'n instrumentje is onmisbaar voor iemand van mijn beroep.
Zoodra ik kon, ging ik dus naar de zaak van mijn vriend en kocht een nieuw."
Daarna werden er andere getuigen geroepen, getuigen wier verklaringen,
van het standpunt van 't publiek bezien, véél sensationeeler waren dan de
tevoren afgelegde. Pomeroy, de beroepsbandiet, tegen wien men den vorigen
avond zulk prachtig en compleet bewijsmateriaal had meenen te hebben,
bleek een juweel van 'n alibi te hebben en Dr. Marshall's juwelier getuigde,
dat de vermeende robijn, die men in Pomeroy's zak had gevonden, niets dan
een imitatie was. De echte steen lag veilig en wel in de brandkast van den ver
moorde.
Het moet voor de andere toehoorders heel dramatisch geweest zijn, dat
plotseling ineenstorten van die schijnbaar zoo onaanvechtbare theorie over
de misdaad, die alle aanwezigen, behalve misschien de coroner, de procureur
en ikzelf, zonder aarzelen hadden aangenomen. Maar wat mij betreft, al mijn
gedachten waren geconcentreerd op heel iets anders op het kleine, gebogen,
glinsterende stukje staat op het tapijt in Dr. Marshall's spreekkamer, dat ik
eerst gehouden had voor een kromme speld het ding, dat ik had opgeraapt,
en toen weer zorgvuldig op zijn plaats gelegd, spotlachend om mijn eigen gedoe.
Ik wist nu wat het was. Het was het afgebroken einde van een holle injectie
naald.
„Jack, beste jongen, tracht nu toch wat tot kalmte te komen en een
stukje te eten. Heusch, ik voor mij geloof geen oogenblik, dat een onschuldige
zal moeten boeten voor den moord op je vader. Cliff hier zal daarvoor
zorgen. Jij en ik zijn onschuldig, en ik ben overtuigd, dat Dr. Armstrong dat
óók is. En die overtuiging is volstrekt niet geschokt door wat er vanmorgen
gebeurd is, al was 't natuurlijk maar al te duidelijk, waar Mr. Cromwell naar
toe wilde. We zullen allemaal ellendige dagen doormaken, totdat alles opge
helderd is, maar opgehelderd moét 't tenslotte worden. Kom, probeer nu eens
zoo'n versch broodje ze zijn heerlijk. En zet nu eens niet zoo'n vertwijfeld
gezicht meer."
We zaten te lunchen in een onmogelijk klein melksalonnetje vlak bij het
Paleis van Justitie. De coroner had de zitting slechts voor een uur geschorst,
zoodat het ondoenlijk was, verder in de stad een behoorlijker instituut te
gaan opzoeken.
Madeline had de spanning van deze eindelooze morgenuren verdragen
met een moed en een beheersching, die ik niet genoeg kon bewonderen. Maar
hoe meer ik haar stiefzoon gadesloeg, hoe minder ik van hem begreep. Hij had
nooit den indruk op me gemaakt van een zwakkeling, die niet in staat zou zijn,
een crisis als een man te doorstaan, en toch had 't nu allen schijn, of hij dat
inderdaad was. Madeline had gezegd, dat er moeilijke dagen voor hen allen
zouden aanbreken. Maar dat was heel zacht uitgedrukt, wanneer het proces
verder zou geleid worden in de richting, die het dien morgen genomen had.
Maar het zou oneindig harder zijn voor Madeline dan voor Jack. Haar naam
zou aan dien van den verdachten dokter gekoppeld worden met de ellendigste
insinuaties. Wanneer zijn schuld bewezen werd, zou onvermijdelijk het vraag
stuk van haar eigen eventueele medeplichtigheid aan de orde komen.
Onder de gegeven omstandigheden had Jack zich behooren te vermannen,
hij had haar moeten bemoedigen en beschermen, inplaats van zelf bij haar
steun te zoeken.
Het korte uur, dat de coroner ons had toegedacht, was bijna verstreken,
en we stonden juist van ons tafeltje op, toen ik achter ons een stoel hoorde
wegschuiven. Een seconde later stond tot mijn verrassing mijn vriend Jeffrey
naast ons en ging recht op Madeline af. De woorden, die hij tot haar richtte,
vond ik tamelijk merkwaardig, niet om wat hij zei, maar om wat hij verzuimde
te zeggen.
Hij sprak geen enkel woord van deelneming in haar verlies, maar had het
uitsluitend over de gebeurtenissen tijdens de zitting, die hij scheen te hebben
bijgewoond, en trachtte haar te bemoedigen met de overweging, dat 't nu
in elk geval spoedig achter den rug zou zijn.
En plotseling, terwijl hij met haar stond te praten, kwam de gedachte
bij me op, dat hij haar sinds den dood van haar man al gesproken moest heb
ben. En we hadden toch pas den vorigen avond tijdens het diner het bericht
gehoord. Het was moeilijk denkbaar, dat hij den vorigen avond, terwijl Jack
en ik naar het Grosvenor waren, bij haar thuis zijn opwachting zou hebben
gemaakt, laat staan zou zijn toegelaten tenzij hij in werkelijkheid op veel
vertrouwelijker voet met haar stond, dan hij tegenover mij had laten blijken.
En terwijl hij met haar stond te praten, leek het me bovendien, of er wat meer
kleur op haar wangen kwam, en haar oogen levendiger begonnen te schitteren
ze scheen minder koel en beheerscht dan even te voren.
We lieten hem achter om zijn onderbroken lunch voort te zetten en reden,
tamelijk zwijgzaam, naar het Paleis van Justitie terug.
Wat er in Jack omging, kon ik onmogelijk achterhalen. Hij had heel
weinig aandacht aan Jeffrey geschonken en nauwelijks twee woorden tegen
hem gezegd. Hij scheen geheel verdiept in zijn eigen ondoorgrondelijken ge-
dachtengang. Ik wist, dat ook hij als getuige zou worden voorgeroepen, en
maakte me werkelijk eenigszins bezorgd over zijn mogelijke houding in de
getuigenbank.
Het was bijna een half uur na het tijdstip, dat de coroner had vastgesteld