^ingctoefeningen.
No. 14 VRIJDAG 2 SEPTEMBER 1932 447
ik er zeker van, dat de dood «ogenblikkelijk na de toediening ervan is
ingetreden."
„Hebt u ook kunnen vaststellen," vroeg de coroner, „op welke wijze het
werd toegediend
„Ja, mijnheer. In de maag was geen enkel spoor te vinden. Het werd
onderhuids ingespoten, waarschijnlijk door middel van een injectiespuitje.
Ik vond een prik in den hals. Het uiterst kleine wondje was met een stukje
kleef pleister dichtgemaakt."
„Is het naar uw meening mogelijk," vroeg de coroner, „dat het gif werd
toegediend door de hand van den overledene zelf
„Nee, mijnheer, en wel om drie redenen. Eerstens maakt de richting van
den prik 't bijna onmogelijk, dat de overledene dien met eigen hand zou heb
ben kunnen toebrengen. Ten tweede moet de dood ontwijfelbaar zijn ingetre
den vóór hij tijd zou hebben kunnen vinden, het wondje op de genoemde
wijze met hechtpleister te verzorgen. En ten derde werd de injectiespuit, waar
mee het vergif werd toegediend, niet op of bij den persoon van den overledene
gevonden."
„Zoodat er bij u geen twijfel bestaat, of het gif werd Dr. Marshall inge
spoten door een andere hand dan de zijne
„Geen twijfel hoegenaamd, mijnheer."
Er volgde een korte stilte op die verklaring. Het grootste deel der toe
hoorders, ikzelf niet uitgezonderd, wendde zich onwillekeurig om naar Arm
strong, boven wiens hoofd de inktzwarte wolken van verdenking zich al dich
ter schenen samen te pakken. Hij was zich blijkbaar niet bewust van die tal-
looze starende oogen. Hij leek verstard in zijn kaarsrechte houding, en zijn
heldere oogen achter ronde brilleglazen waren strak op den getuige gericht.
„Dr. Schmidt," hernam de coroner na een halve minuut, „zat er naar uw
meening een bepaalde bedoeling voor bij het inspuiten van het gif onmiddel
lijk in de halsslagader
„Ja, mijnheer, ongetwijfeld. Dit is een enorme ader, die regelrecht naar
het hart leidt, welk orgaan het meest van het vergif schijnt geleden te hebben.
De uitwerking ervan was belangrijk sneller, doordat 't
juist op deze wijze werd toegediend. Het slachtoffer kan
nauwelijks tijd gehad hebben om een kreet te slaken."
„Meent u, in uw hoedanigheid van geneesheer, dat
het gemakkelijk is, de ader, waarvan u spreekt, te raken
met een enkelen prik van een injectie-naald
De kleine Duitsche dokter in de getuigenbank
schudde heftig het hoofd. „Integendeel, mijnheer," zei
hij, „het was, uit chirurgisch oogpunt bezien, een bui
tengewoon knappe en handige operatie."
„Met „de operatie" bedoelt u den moord vroeg de
coroner.
„Juist," knikte de getuige. „Van technisch oog
punt uit kan ik de daad niet anders beschouwen dan
als chirurgisch ingrijpen."
„U zoudt dus geneigd zijn, de daad toe te schrijven
aan 'n collega van u
„Niet alleen aan een collega, maar aan een buiten
gewoon knappen collega," zei de getuige, „behalve na
tuurlijk, wanneer de steek slechts door blind toeval die
richting zou gekregen hebben. In één van de honderd
gevallen zou het kunnen gebeuren, dat een steek in den
hals, op goed geluk met zulk een instrument toegebracht,
de halsslagader bereikte. We kunnen natuurlijk niet
met volstrekte zekerheid zeggen, dat we hier niet met
dat ééne geval te doen hebben, maar waarschijnlijk is
dat allerminst. Ik mag óók nog wel opmerken, dat het
gebruik van een zóó ongewoon en zeldzaam vergif wel
zéér sterk in dezelfde richting wijst."
De coroner had nog een vraag te stellen. „Zou het
naar uw meening mogelijk zijn geweest, Dr. Schmidt,
dat de operatie verricht is ondanks krachtigen tegen
stand van den aangevallene
„Er zijn slechts twee mogelijkheden," antwoordde
de getuige zeer ernstig. „De richting van den steek was
neerwaarts. Om dien te kunnen toebrengen, moet de
operateur in de gelegenheid zijn geweest, zijn slachtoffer
zeer dicht te naderen. Hij heeft óf achter Dr. Marshall ge
staan, óf hij heeft achterover in een stoel geleund, terwijl
de dokter over hem heen gebogen stond. Hij moet gele
genheid hebben gehad, diens keel met zijn vingers aan
te raken, zonder eenige achterdocht te wekken. De
geringste instinctmatige tegenstand, als gevolg van het
zwakste vermoeden betreffende zijn bedoeling zou iedere
poging absoluut verijdeld hebben."
De coroner riep niet onmiddellijk den volgenden ge
tuige op. Hij zat daar aan zijn lessenaar met een kleine
enveloppe in zijn hand, en hoewel hij zijn oogen had
neergeslagen, scheen hij er toch niet naar te zien.
Ik keek eens tersluiks naar de juryleden. Ze zaten
daar, stuk voor stuk met dezelfde eigenaardige, starre
uitdrukking op hun gezicht, die ik op dat van den coroner
gezien had. Géén van heen keek in de richting van Dr.
Armstrong. Hun ontzetting over de misdaad, die hij be
gaan had, die hij moést begaan hebben, omdat niemand
anders er de gelegenheid toe kon hebben gehad, scheen
het hun onmogelijk te maken, hem aan te zien.
Maar er zou nog meer volgen. De wolk van verdenking zou zich nog meer
verdichten -zoodat het vermoeden tot zekerheid werd.
Reeds riep de coroner den volgenden getuige. „Thomas Mealy."
In den man, die in antwoord op dezen oproep naar voren kwam, herkende
ik onmiddellijk den jongen politiebeambte, dien men den vorigen avond had
achtergelaten om de plaats der misdaad te bewaken.
Na de gewone vragen, die dienden om de jury ervan in kennis te stellen
wie hij was en hoe hij met de zaak in verband stond, overhandigde de coroner
hem de enveloppe, die hij voor zich op tafel had liggen. „Maakt u die open,"
verzocht hij, „en vertelt u de jury, of u weet, wat dat voor een voorwerp is,
dat zich hierin bevindt."
„Nee meheer, dat weet ik niet."
„Herkent u het ook niet
„U bedoelt of ik 't al es meer gezien heb Jawel, meheer."
„Vertelt u de jury, waar en wanneer u het gezien hebt."
„Gisteravond laat, meheer, nadat de inspecteur met de jongens weg was
gegaan. Ik liep zoo'n beetje rond te neuzen, zonder erg, en toen zag ik opeens
wat glimmen op 't karpet, meheer. 't Leek iets van staal, en 't stond half over
eind, en ik was bang, dat ik erin zou trappen en 't in mijn voeten krijgen as
ik verder liep. Daarom heb ik 't maar opgeraapt, en u heb 't daar nou
in uw handen, meheer."
„U weet heel zeker, dat dit 't ding was, dat u opgeraapt hebt
„Ja, meheer."
„Vertelt u ons eens precies, waar het lag, toen u het opraapte."
„Nou, 't lag op 't karpet, meheer, in de spreekkamer van den dokter,
twee of drie stappen van 't bureau vandaan, zoogezegd."
„Wat deed u ermee, toen u het had opgeraapt?"
„Ik stopte 't in dat enveloppie daar en stak 't in me zak, en vaninorge
heb ik 't an de inspecteur gegeven."
(Wordt voortgezet.)