I No. 15 VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1932 469 „Ik heet Temple. Mijn vader was een advocaat met een groote practijk. Hij was doodarm toen hij stierf, bijna plotseling. Zijn financien waren niet in orde. Hij was oneerlijk geweest. Mijn moeder is gestorven van den schok. In een paar maanden weggekwijnd. Op m'n twee-en-twintigste jaar stond ik alleen in de wereld ik had alleen een klein zusje. Zij is tien. Ik heb drie jaar geploeterd als een os, kwam door mijn examens we hielden een dak boven ons hoofd. Toen liep 't opeens mis. De compagnons, waar ik assistent bij was, riepen me bij zich er werd geld vermist. Ik kreeg de schuld. Ze gaven me een kans, ze hadden 't over mijn vader. Ik werd woest.... 't liep er op uit, dat ze ,'t aangaven.... en ik heb drie jaar hel doorgemaakt „Wat hadden ze voor bewijs Temple stond op. „Zoowat niets behalve dat ik zweeg en niets wou uitleggen. Ik was een groote idioot. Mijn verklaringen kwamen te laai. Ik moet weg „Wie heeft je verdedigd „De jonge Essex.... Ik dank u, meneer Gray. Ik voel me een heel ander mensch. „Waar wou je heen „Serlemouth. Daar woont mijn zusje bij een vroegere huishoudster. Zij verhuurt kamers. Daar moeten ze nu van leven. Violet is ziek ik heb een gesmokkelden brief gekregen...." „Toch niet ernstig ziek, meneer Temple?" „Meneer Temple 1" De gevangene kreeg een kleur en lachte. „Wat klinkt dat vreemd 't Geeft een mensch moed, als hij zijn eigen naam weer eens hoort. Ja, 't is ernstig heel ernstig. Diphtheritis. Daarom ben ik uitgebroken. Goeden dag." „Wacht Moet u niet wat eten „U hebt al veel te veel gedaan." „Onzin. En die klceren Je komt in dat pak nooit in Serlemouth „Ik had gehoopt een vogelverschrikker te vin den of iets, dat op de lijn hing onverschillig wat. Ik had ze later teruggegeven. Ik vind 't geen diefstal, terwijl het kind ligt te sterven. Ik zal wel wat vinden. Ik kan uw kleeren niet aannemen. Mag ik zeggen en ik ben onschuldig, dat zweer ik u dat ik u alle mogelijke geluk wensch. en juffrouw Arundel.... geluk en voorspoed u verdient 't, meneer Gray." „Merci. Wil je een paar sigaretten meenemen Je zult in lang geen tabak geproefd hebben. Of ga nog even zitten en rook een sigaar. Steek ten minste vast aan ik sta er op.mooi." „Goed meneer." Luid en gebiedend riep er een stem achter den stoel van Temple. „Handen omhoog, negenenveertig De ongelukkige keek om. Een forschc cipier stond nog geen twee meter achter hem. Hij keek langzaam het tuintje rond. „We hebben altijd om die draadlooze gelachen, meneer," sprak de cipier tot den schilder. „Maar nu is ie toch nuttig geweest. De directeur heeft uw boodschap zelf opgevangen, meneer. Juffrouw Arundel was uit. Allo, negenenveertig...." De blik van nummer 49 was gevestigd op Gray's gezicht en ging toen langzaam omhoog langs den muur van het villaatje. Op het dak waren draden gespannen tusschen de schoorsteenen. „Je hebt in de watten gelegen," zei de cipier, die het glas had opgenomen en er aan rook. „Ik ben in de hel geweest met den duivel," zei de nian in 't gevangenispak, en zijn gezicht trok. „Hou die praatjes voor je „Hij heeft me gedreigd, toen hij er pas was hij zei, dat hij me af zou maken, als ik hem geen eten gaf," zei Gray, achteroverleunend in zijn stoel. „Dat lieg je De gevangene sprong op van zijn stoel. Tege lijkertijd sloeg de cipier de armen om hem heen, zwaaide hem tegen den grond en knielde op hem. Zijn helpers schoten toe en hielden den zwakken stakker in bedwang, terwijl de boeien werden ge sloten om zijn magere polsen. „Heel handig van u, meneer, als ik 't zeggen mag. Negenenveertig is lang de eerste de beste niet. En dan alleen...." „Daarom hield ik me maar of ik bang was voor zijn bedreigingen. Maar hij is er schitterend in- geloopen. Toen ik hem eenmaal aan 't praten had, was er geen houden meer aan." „U moest er in ieder geval stalen zenuwen voor hebben, meneer...." „Natuurlijk," grinnikte Gray. „Als hij er iets van gesnapt had...." „Dan had ik je vermóórd hijgde de mach- lelooze gedaante op den grond. „Daar Hoor je wel zei Gray. „Als ik had geweten.... als ik had kunnen denken, dat een mensch zóó ploertig kon zijn.." „Nou is 't welletjes, negenenveertig," zei de cipier. „Hoe gauwer 't beest weer achter de tralies zit, hoe beter," vond Gray. „Hebben jullie een wagen?" „Beneden op 't karrepad, meneer. We zijn zoo voorzichtig mogelijk aan komen sluipen, om hem niets te laten merken. We waren bang, dat hij u wat doen zou. Allo, sta op Hij schudde den gevangene bij de schouders. Temple ging op zijn knieën zitten. Zijn aschgrauwe gezicht wendde zich naar Gray. „Daar is een getuige," zei hij door zijn tanden heen, en hij wees met zijn geboeide handen naar den hemel. „Je getuige zit een heel eind weg," grinnikte de kunstenaar. „Toch niet hier is een getuige Het was een meisjesstem, die sprak. Zij stond op den drem pel van het villaatje, in een witte mousselinen japon, die niet witter was dan haar wangen. „Juffrouw Arundel riep de cipier. „Eve zei Harry Gray, en zijn mond viel open. „Zeg hun de waarheid, Harry," sprak ze lang zaam. „Ik begrijp je niet," sprak hij tegen. „Ik hèb de waarheid gezegd. Ik...." „Als je niet wilt, zal ik het doen," zei ze, en ze kwam het tuinpad langs, met de medelijdende oogen naar het afgemartelde gezicht van Temple. „Ik kwam op de fiets hierheen, om meneer Gray te bezoeken. Ik had niets gezegd, omdat 't geen gewoonte is, dat een meisje haar verloofde bezoekt op den dag voor hun huwelijk. Ik deed net, of ik naar een winkel moest. Ik kwam onhoorbaar hierheen, om te kijken, of meneer Gray soms be zoek had. Als er iemand was, wou ik teruggaan. Ik vertel dit, om u te laten begrijpen, hoe 't kwam, dat zij mij geen van tweeën hoorden, meneer Gray niet en die arme man niet. Zij waren juist begonnen te spreken.' Ik hoorde den man, dien u negenen veertig noemt, zeggen Ik ben een verschoppeling. Wees verstandig, en raak me niet aan. Ik vraag u niets." Eh meneer Gray antwoordde: „Ik ben blij, als ik helpen kan." Ik heb den gevangene hooren vragen, of meneer Gray van plan was, hem vast te houden, en ik heb gehoord dat meneer Gray hem aanbood, of liever opdrong, te eten en te rusten. Negenenveertig wees hem er op, dat 't gevaarlijk is,'n gevangene te helpen ontsnappen. Toen hoorden ze me, en ik kroop weg achter de bremstruiken. Ik wou niet, dat ze mij zagen. Meneer Gray kon doen, wat ik, als dochter van den directeur, niet durfde doen. Ik was blij. Hij leek me vriendelijk veel vriendelijker, dan ik ooit van hem gezien had. Het was een nieuwe kant van zijii karakter voor me. Maar toen het langer en langer duurde, en me neer Gray den gevangene steeds maar ophield, be gon ik me te verwonderen en kreeg ik een onrustig gevoel. Ik wachtte in doodsangst. Ik merkte, dat mijn achterdocht ge- van Met. OVALOW, EEN VAN DE FIJI- EILANDEN (Publishers' Photo Service) gegrond was geweest. Weest u maar niet bang, meneer de directeur zal de heele waarheid te hooren komen." Zij hief haar blik naar het gezicht van Temple en haar oogen werden zachter toen ze zei „Ik zal naar Violet gaan kijken. Ik ga vanmid dag nog. Zij zal niets te kort komen, tot u weer bij haar bent." „Diphtheritis, Eve riep Gray waarschuwend uit en hij hield zich aan het onderwerp vast, om zijn schaamte te verhelen. „Denk om het gevaar voor besmetting. Je kunt...." „Die risico heb ik er voor over," antwoordde zij. „Pardon juffrouw," kwam de cipier tusschen beiden, „maar ik zal negenenveertig...." „Ja, ga maar," zei ze. „Denk er maar goed om, meneer Temple, ik zorg voor Violet." „Ik zal u altijd dankbaar zijn voor uw goede hart," riep hij. „Maar het huwelijk.de gasten viel Harry boos uit. „Die risico wil ik niet nemen," zei ze, en ze keek hem aan met een kouden blik. „Er zal niet het minste gevaar zijn voor jou of voor je gasten. Er zal geen besmettingsgevaar zijn, en geen gas ten en geen huwelijk." En terwijl negenenveertig werd weggeleid, hoorde hij hem angstig haar naam roepen, maar zij ant woordde „Ik zou liever met hèm trouwen dan met jou. Je hebt gelogen en bedrogen en verraden je hebt smerig gedaan." „Gelóóf jij hem „Jij hebt de gevangenis meer verdiend dan hij," waren de laatste woorden, die Temple hoorde maar toen hij omkeek, zag hij haar alleen achter hen aan komen, en Harry Gray was nergens te zien. De bekentenis van Jabez Howard, en het eer herstel van zijn jongen assistent, Hugh Temple, liggen nog tamelijk versch in het geheugen. Maar alleen de twee menschen het kind en de oude vrouw die de ontmoeting zagen tusschen den ontslagen gevangene en de dochter van den ge vangenis-directeur, de ontmoeting in een achter straatje van Serlemouth, terwijl de morsige huizen vermooid werden door het schijnsel van de onder gaande zon - alleen zij kunnen het geheim ver moeden, dat in de toekomst omsloten ligt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 21