Oft tets doet ons land. No. 16 VRIJDAG 16 SEPTEMBER 1932 493 „Neen, Hung No ik wil nog éénmaal probeeren, of ik den ouden heer niet tot rede kan brengen. Alles bij elkaar heb ik toch nog een zeker respect voor hem. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of hij is de grootste schurk van heel China, die eigenlijk de heele rest van zijn leven in de gevangenis moest door brengen maar.enfin, ik vind de manier nogal aardig, waarop hij me dien dag heeft laten loopen, toen hij me den hals had kunnen afsnijden, zonder dat er een haan naar kraaide." En voor Hung No verder kon protesteeren, voor hij Wilfred Harvey erop had kunnen wijzen, dat het geduld van Yang O geen grond was, om er zoo'n gebouw van hoop op te bouwen, was de dokter vertrokken. Hung No kreunde. Hij kreunde van de pijn, die nog steeds zijn lichaam folterde, en van de pijn, die knaagde aan zijn ziel. Dat hij ook op een oogenblik als dit niets méér was dan een klomp lijdend vleesch en bloed Dit uitgelezen oogenblik, waarop misschien zijn hand, en de zijne alleen, met den iaatsten gooi van den dobbel steen kon beslissen over het lot van Yang O Het gelukte hem, zijn bed uit te komen. Het kostte hem ontzaglijke moei te. Hij was één en al verband en pijn. Hij bleef een paar seconden op den vloer liggen. Er stond een flesch op de waschtafel van den dokter. Hij greep er naar, en dronk gretig en lang. Toen stond hij op zijn voeten maar zijn lippen werden koud van de pijn, die het hem gaf, en zijn arme verscheurde spieren en zijn gewonde pe zen kraakten en kreunden, toen zijn inspanning ze wrong en strekte. Maar er kwam een tintje rood op zijn bleeke wangen. Zijn oogen schitterden, en een oogenblik kwamen zijn tanden bloot. Toen, stukje voor stukje, vond hij zijn kleeren, nog modderig en met bloed bevlekt, en hij begon zich aan te kleeden. Het restaurant van Yang O was verre van leeg, toen Wilfred Harvey daar een goed kwartier later kwam, maar de eigenaar was nergens te zien Toen hij den Chineeschen kellner, die naar hem toekwam, naar Yang O vroeg, werd hem meegedeeld, dat de oude Chinees uit was en nog wel een poosje weg zou blijven. „Goed," zei Wilfred. „Ik ben de dokter. Ik ben geroepen voor juffrouw Yang. Ik weet den weg ga je gang maar 1" De jongen stond hem in den weg, niet goed begrijpend, maar voelend dat er iets heelemaal niet in den haak was. Wilfred echter drong langs hem heen, en ging naar de privé-vertrekken van den ouden Chinees. Op het portaal zag hij Min Li, die over een open koffer gebogen stond met zorg legde zij er zijden kleedingstukken in van ongcloofelijke zachtheid en schoonheidzij pakte in voor Perzikbloesem. De amah keek op, en toen zij hem zag, opende zij haar leelijken ouden mond en gaf een geluid als een booze en verschrikte klokhen 'n angstigen strijd kreet. Toen sprong zij op hem toe. Er waren oogenblikken, dat Wilfred Harvey over groote kracht beschikte. Hij had rugby gespeeld in de nationale ploeg, en het boksen had hij op moeten geven, omdat hij in zijn amateurs-dagen uitstekende menschen pijn deed met de kracht van zijn slagen. Nu gebruikte hij zijn kracht. Niet op een grove manier, omdat hij een blanke was en een dokter en het was een oude vrouw, die hij tegenover zich had. Maar hij gebruikte zijn kracht om haar opzij te zetten en het verbaasde hem, na het allereerste oogenblik, toen zij haar nagels en haar tanden in zijn vleesch groef, dat hij zóóveel kracht gebruiken moest. Maar na een korten, feilen strijd legde hij de hijgende, woedende, spar telende, vloekende en scheldende vrouw op een lagen divan, die aan het eene einde van het portaal stond, en klopte toen aan Perzikbloesem's deur. Zij kwam aanstonds open doen. „O, Wilfred 1" fluisterde ze, en hij zag in haar gezicht alle spanning en onrust, die zij doorstaan had, sinds hij haar het laatst had gesproken, „ben je daar ben je er dan toch Ik wist, dat je komen zou, en toch heb ik gehoopt, dat je 't niet zou doen 1" Voor hij het meisje antwoord kon geven, was Min Li er in geslaagd, over eind te krabbelen van de plaats, waar hij haar had neergelegd, en hijgend kwam zij op hem toe, en zij greep hem weer vast, terwijl zij tegen Perzikbloesem begon te schreeuwen in een taaltje, waar de jonge man niets van verstond. Perzikbloesem keek met booze oogen naar haar amah. Het was de eerste keer, dat Wilfred den toorn zag in die donkere oogen, en al had zijn beroep hem geleerd, dat juist de zachtzinnigste naturen in oogenblikken van heftige emotie hun woede het minst kunnen beheerschen, toch verbaasde het hem, dat die zachte oogen zoo gebiedend konden flitsen, zoo vlammen konden van boosheid. „Er gebeuren de grootste ongelukken, Min Li," zei Perzikbloesem in het Chineesch, „als je je niet stil houdt ga uitkijken, of mijn vader er aankomt en zorg, dat je me waarschuwt, als hij nog ver van de trap is." Wilfred begreep de woorden natuurlijk niet, maar de uitingen van liefde en ontroering zijn overal dezelfde, in de zeven talen van China en in de duizend talen van de wereld en hij begreep, wat er voorviel. Min Li stond roerloos, zwijgend, verschrikt, bang. Perzikbloesem vatte hem bij de hand en trok hem de kamer in. „Waarom ben je gekomen fluisterde zij. DE STATIGE REUZEN OP HET LANDGOED VAN JHR. E. BOSCH TE LOCHEM, DAT BI) BESCHIKKING VAN DEN MINISTER IS ERKEND ALS LANDGOED IN DEN ZIN VAN ARTIKEL DER NATUURWET EN VOOR HFT PUBLIEK IS OPENGESTELD.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 13