HET vAfï DE door^ Ik gaf hem mijn geniakkelijksten stoel en vertelde hem, aangemoedigd door zijn ernstige, hartelijke belangstelling en een gefluisterde vraag hier en daar, de geheele geschiedenis van de laatste vier en twintig uren, in zooverre ik die zelf kende. „Ik stel speciaal belang," merkte hij tenslotte op, „in wat u me vertelt over dien anderen man, dien dokter, die, volgens mevrouw Marshall, jaren geleden door haar man in het ongeluk werd gestort. Vertel me alles over hem wat u kunt. Allereerst, hield ze het voor zeker, dat hij dood was „Nee," zei ik peinzend, „dat niet, maar ze sprak wel over hem als over 'n doode en met eenige bitterheid en veel gevoel. Ze was de zaak niet te weten gekomen door haar man. Het schijnt, dat hij James Hyde heette hij een soort van neef van haar was, een heel stuk ouder dan zij, maar toch ook weer niet zóó oud, dat zij als romantisch jong meisje geen belang in hem had kun nen stellen. Hij was een buitengewoon knappe man, zegt ze, met een bijzonder innemend optreden. Naar haar zeggen had hij 'n schitterend verstand en was hij veelzijdig begaafd, zoodat hij voor de meest uiteenloopende dingen talent en geschiktheid bezat, ai toonde hij een bijzondere neiging voor de studie der medische wetenschap. Hij scheen zich schuldig gemaakt te hebben aan iets, dat niet heel veel erger was dan indiscretie ik geloof, dat hij over een patiënt van hem gesproken had op een manier, die niet heelemaal te rijmen was met het ambtsgeheim, of iets dergelijks en Dr. Marshall dreef hem een voudig de stad uit en maakte hem volkomen onmogelijk. Hij joeg hem mee- doogenloos naar den afgrond, zooals Madeline het uitdrukte. O ja, nu herin ner ik me ook, wat ze over zijn dood zei. „De hemel mag weten, wat en waar zijn einde geweest is." „Blijkbaar had deze ellendige historie een diepen en biijvenden indruk bij haar nagelaten, want ze deed er haar man verwijten over op den eigen morgen' van zijn dood, en met mij sprak ze er vanavond vrij uitvoerig over. Maar wat ze over Hyde's dood zei, is denkelijk maar een veronderstelling." Hier werd ons gesprek in andere banen geleid door een klein ongeval. Een onvoorzichtige beweging van zijn arm deed den aschbak op den grond tuimelen en de schrik van 't lawaai had de merkwaardige uitwerking, dat hij zijn stem terugkreeg. „Zoo gaat het nu altijd," zei hij. „Ik kan bijvoorbeeld uitstekend een telefoongesprek voeren, mits het niet te lang duurt. De aandoening is van zuiver nerveuzen aard. Ze heeft niets te maken met de stembanden zelf. Het is mijn vaste overtuiging, dat ik, als ik de kans maar kreeg, mijn rollen op 't tooneel even goed zou kunnen spelen als ooit. Maar het is natuurlijk dwaas heid, te verwachten, dat eenige directeur dat zou willen riskeeren. Ik moet een andere manier zien te vinden om mijn brood te verdienen een baantje waarbij 't bezit van een stem geen vereischte is. Dan zat ze misschien, wanneer ik haar niet meer noodig heb, vanzelf weer terug komen. Maar nu hebben we genoeg over mij gepraat. Laten we terugkeeren naar ons mysterie." „Denkt u," vroeg ik, „dat er iets zou zitten in de theorie, dat de dokter, 'dien hij geruïneerd heeft, na al die jaren is teruggekomen om zich op hem te wreken Natuurlijk was deze vraag slechts een echo van de gedachte, die ik wist dat Stancliffe moest bezighouden, maar ik wenschte, dat hij me die hypothese verder zou ontvouwen. Ze leek me nogal veelbelovend. „Ik weet 't niet," zei hij peinzend, na een kleine stilte. „Er is vastgesteld, als de krantenverslagen van het onderzoek tenminste juist zijn, dat de moord naar alle waarschijnlijkheid door een dokter bedreven is. Maar de andere theorie, die van de onbekende vrouw, schijnt me, speciaal in het licht van wat de jonge Marshall u verteld heeft, toch beter. Behalve wanneer Dr. Marshall zich uit vrijen 'wil onderworpen heeft aan een onderzoek door een dokter, zou geen man achter zijn stoel komen staan, laat staan zijn gezicht met de handen aanraken. En zelfs het geringste prikje met een stalen punt zou, tenzij het verwacht werd, een onmiddellijken weerstand tengevolge gehad hebben. Maar deze moeilijkheden verdwijnen geheel, wanneer men aanneemt, dat er sprake geweest is van een vrouw. Zij zou achter den stoel van den dokter hebben kunnen komen en zijn gezicht met haar handen hebben kunnen aanraken, bijwijze van liefkoozing, zoodat dat ondeelbaar oogenblik, waarin hij zijn hoofd had kunnen wegtrekken, voor hem verloren zou zijn gegaan. Hij zou zelfs bij het eerste gevoel van een prikje hebben kunnen denken aan een speld in haar kleeding en niet onmiddellijk die schichtige beweging van achterdocht gemaakt hebben, die hem had kunnen redden. Zijn geheele hou ding, geestelijk zoowel als lichamelijk, zou in elk geval heel anders geweest zijn, wanneer er een vrouw, en, laten we aannemen, een charmante, aantrek kelijke vrouw, achter hem stond, dan wanneer er sprake was van een man. Ik geloof, dat dit alles wel opweegt tegen de theorie, die gebaseerd werd op de schijnbare opzettelijkheid, waarmee de halsslagader werd geraakt." „Bedoelt u zijn vrouw?" vroeg ik bijna onhoorbaar. „Nee," zei hij, „ik bedoel de vrouw, van wie we weten, dat ze bij hem in de spreekkamer was het meisje, dat verklaarde dat ze om tien minuten over half twaalf wegging." „U bedoelt de laatste patiënt I" riep ik uit. „Gwendolen Carr, dat smalle, tengere kind „U moet niet vergeten, dat 't een misdaad was, waarbij geen lichaams kracht te pas kwam. Daar gaat 't juist om. Een sterke man zou ze nooit heb ben kunnen volvoeren, omdat zijn plan verijdeld zou zijn door den minsten weerstand. Juist die lieftalligheid en onschuld en charme, die zoo'n indruk op u schijnen gemaakt te hebben, zouden bij een misdaad als 7 deze beter van pas gekomen zijn dan de kracht van twaalf IN O. mannen." „Wel," zei ik, eenigszins neerslachtig, „ik heb nu langzamerhand zoowat iedereen verdacht, maar ik ben geen oogenblik op 't idee gekomen, hóór te wantrouwen." „Dat komt alleen, omdat de getuigenverklaringen zoo nadrukkelijk in één richting wezen. Trouwens, de ondervraging was daar reeds bij voorbaat op ingesteld. Maar wanneer je de verschillende gegevens onbevooroordeeld tegen elkaar opweegt, is er heusch héél wat, dat tegen haar getuigt. Op de eerste plaats is zij de laatste persoon, die hem levend heeft gezien, voor zoover men weet en op de tweede plaats was er een opvallend gebrek aan oprechtheid in haar getuigenis." „Mij is dat niet opgevallen," zei ik. „O, dan hebt u niet goed opgelet," zei hij. „Herinnert u zich, dat de coro ner haar vroeg, of haar bezoek bij den dokter van zakelijken aard was Dit was haar antwoord „U bedoelt, of ik hem bezocht als patiënte Ja, mijnheer." Natuurlijk bezocht ze hem als patiënte. Ze nam plaats in de wachtkamer en wachtte haar beurt af. Als de dokter haar reeds eerder een onderhoud gewei gerd had, vond ze hierin een uitstekende gelegenheid om tóch toegang tot hem te krijgen, ja, waarschijnlijk de éénige gelegenheid, tenzij ze 't er voor over had, een scène te riskeeren, en daar lijkt ze me de vrouw niet naar." „Maar lijkt 't u niet een onwaarschijnlijke tegenstelling in haar karakter, dat ze van den éénen kant in staat zou zijn tot een moord in koelen bloede, en aan den anderen kant terug zou schrikken voor een rechtstreeksche leu gen en zorgvuldig met een halve waarheid antwoorden, wanneer ze er over ondervraagd werd „Zoo zijn vrouwen," zei hij, „en dan, wie weet, welke verontschuldigin gen er voor 't arme kind zouden zijn aan te voeren." Gedurende een minuut of tien trachtte ik deze theorie in stilte te ver werken. Ze was volkomen nieuw voor me, ze stuitte me tegen de borst, en tóch kon ik niet ontkennen, dat ze merkwaardig goed op de feiten scheen te passen. Plotseling viel me echter iets in. „Maar Jack dan 1" riep ik. „Wat heeft hij er dan mee uit te staan? Als hij haar toevallig uit de spreekkamer van zijn vader heeft zien komen om tien minuten voor half één, in plaats van om tien minuten over half twaalf, zooals ze zelf opgaf, wat ter wereld kan hem dan weerhouden hebben, dat onmiddellijk bekend te maken Maar tegelijk wist ik ook reeds het antwoord vóór mijnheer Stancliffe's fluisterende stem het kon formuleeren. „Veronderstel eens," zei hij, „dat Jack in verband met dit meisje iets wist, onverschillig wat, dat zijn vader in een minder gunstig daglicht stelde. Zou hij die inlichtingen dan niet tot het laatste oogenblik achterhouden, denkt u Op dat oogenblik ging de telefoonschel. Het was het gesprek, dat ik ver wachtte, maar in den loop van onze conversatie geheel vergeten had. Madeline zelf belde me op. „Jack is zoowat een uur geleden thuisgekomen," zei ze. „Hij moet iets verschrikkelijks hebben doorgemaakt. Hij was met modder bespat en volkomen uitgeput, en had hooge koorts. Op 't oogenblik ligt hij te ijlen. Ik ben bang, dat hij ernstig ziek zal worden." Toen ze had afgebeld, vertelde ik Stancliffe den inhoud van ons ge sprek. „Ik vrees, dat we dus den eersten tijd wel niets van hem te hooren zullen krijgen. Wat zoudt u ervan zeggen, als we eens naar het St. Anthony gingen, en juffrouw Carr persoonlijk trachtten te spreken „We zullen te laat komen om haar nog te treffen," zei hij, „maar we kun nen er toch evengoed heengaan en zien, wat we over haar te weten kunnen komen." „Waarom denkt u, dat we te Iaat zullen komen vroeg ik. „Ik had dat al eerder vermoed, maar wat mevrouw Marshall u zei, heeft me zekerheid gegeven. Het was ontwijfelbaar deze juffrouw Gwendolen Carr, die Jack is gaan opzoeken ontwijfelbaar, dat wil zeggen, tenzij onze heele theorie op een dwaling berust. Wel, hij zou onmogelijk met modder bespat hebben kunnen raken tusschen het St. Anthony en zijn huis. Ze is verhuisd naar een van de voorsteden, daar zou ik wat onder durven verwedden." We zetten echter onze hoeden op, staken nieuwe sigaren aan, en togen op weg naar het St. Anthony. Ik stapte op den portier toe om de bewuste vraag te stellen. „Logeert hier juffrouw Gwendolen Carr informeerde ik. Zijn gezicht, dat toch al niet bepaald bereidwillig stond, werd bij 't noe men van dien naam volkomen uitdrukkingloos. „Nee, hier niet," zei hij. „Kunt u me ook zeggen, wanneer ze vertrokken is?" „Nooit hier geweest, geloof ik," zei hij. „Kijkt u maar eens in 't gastenboek, als u zekerheid wilt hebben." Ik geloofde hem nietik was er in elk geval zeker van, dat hij den naam kende, en dat hij me waarschijnlijk meer had kunnen vertellen, als hij maar gewild had. Maar ik wist niets beters te doen dan het gastenboek te nemen en langzaam tusschen de bladzijden te gaan zoeken. Nadat ik een paar minuten had verspild aan vergeefsche nasporingen, voelde ik een tikje op mijn arm. „Kom," zei de heer Stancliffe, „zoo tegen den avond krijg ik altijd behoefte om me nog eens te laten scheren. Laten we naar den kapsalon beneden gaan." Ik had er geen idee van, wat hij daarmee wilde zeggen, en hij scheen 't me niet te willen vertellen. Maar ik werd niet lang in onzekerheid gelaten. Zoodra

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 28