door Oswald ballas (9/i tod dooi on* land. JIMMY5 PROEFTUD De heer Richard Fielding tastte tusschen de papieren, die voor hem lagen, naar zijn bril toen zocht hij in zijn zakken, en toen hij hem ook daar niet vond, keek hij onder de tafel, een ongeduldige uitdrukking mompelend, en zonder succes. De jonge man, die tegenover hem zat, met de beenen over elkaar, nam den bril op van de tafel en reikte hem glimlachend over. De heer Fielding greep hem zonder te bedanken, en zette hem op zijn neus. Zijn manier van doen was grof, op 't randje van vechtlust af. „Ik heb over dat onderwerp niets meer te zeggen, lord James," sprak hij op den scherpen, eenigszins ruzieachtigen toon, waar hij als zakenman, die nooit woorden verspilde, trotsch op was. „Maar da's toch te bar U geeft me niet eens den tijd, om mijn bedoeling goed uit te leggen," antwoordde de jonge man klagend. De kleeren van lord James deden denken aan een duren kleermaker zijn das en zijn sokken waren een nieuwe vinding in regenboog-effecten. Zijn haar bezat die rijke warme tint, die door teedere moeders als kastanje bruin, en door openhartige jongere zusters als vuurrood betiteld wordt. Het kortgeknipte snorretje vormde twee punten boven een nogal grooten en 'n beetje spottenden mond, en zijn geestige bruine oogen hadden gouden vlekjes. Al deze dingen stonden den heer Richard Fielding beslist tegen. De kleeren van den heer Fielding vielen langs zijn lichaam, zooals 't uitkwam, zijn das was van 't soort, dat 't vorige jaar bij duizenden op de markt was gebracht, en zijn grijze haar stond overeind, alsof het nog nooit door een borstel was aangeraakt. Zijn trekken waren vaag en opgeblazen. Die opgeblazenheid kwam voort uit hartzwakte en gebrek aan lichaamsbe weging, de vaagheid zijner trekken had hij van zijn ouders geërfd, en dat zijn kleeren zoo slecht pasten had hij te danken aan het feit, dat hij ze uit een van zijn eigen magazijnen had laten komen. Richard Fielding was directeur van 'n groote confectie-firma, die in alle Engelsche steden bloeiende filialen bezat. Hij was een man die de zeventig naderde hij had ruwe, bruuske manieren, een lief klein oud vrouwtje tot echtgenoote, en twee charmante meisjes tot dochters. Aan de oudste van die twee dankte de heer Fielding de eer van het bezoek van lord James dien zonnigen middag, op zijn kantoor in de Koningin- Victoria-straat. Bij het klagende verwijt van den jongen man keek meneer Fielding op van zijn papieren, zag door zijn brilleglazen naar den bezoeker met onver holen minachting, en richtte toen de oogen weer op zijn papieren. De jonge man kreeg een kleurtje. „Zoudt u me willen vertellen, welke bezwaren u eigenlijk hebt ging hij voort. „Alles bij elkaar genomen ben ik een heel draaglijk jongmensch." „Je bent niets dan een verwaande kwast," snauwde de oude heer. „Kom, kom I" „En al was je zoo rijk als Rothschild, en al had je al de hertogen van Engeland in je familie, dan gaf ik je mijn dochter nóg nietEn ik kan je ver zekeren, dat ze nooit trouwen zal zonder mijn toestemming. Ik heb mezelf er bovenop gewerkt waar zit je nu om te grinniken ik ben mijn carrière begonnen met 'n winkel aan te vegen. En jij je zou nog niet eens je brood kunnen verdienen als straatveger „Nee," antwoordde de jonge man ern stig, „ik geloof niet, dat ik dat zou kunnen maar er zijn nog andere mogelijkheden in 't leven." De heer Richard Fielding trok zijn neus op. „Ik wil dan wel wedden, dat je, als je op je eigen wieken moest drijven, nog niet eens genoeg verdienen zou omom je eigen sokken te betalen, laat staan wat anders. En je vraagt me met een doodleuk gezicht om de hand van mijn dochter „Ik geloof niet, dat u de zaak heele- maal zuiver inziet," zei lord James peinzend. Het neusoptrekken van den heer Fiel ding werd nu hoorbaar, en hij stond op uit zijn stoel. „Neem me niet kwalijk," zei hij vinnig, „maar ik heb 't druk. Goeden middag „Weet u, waar bij u de groote fout ligt ging de roodharige jonkman onver stoorbaar voort. „U holt maar door op 't idee, dat dit kleine gesprek tusschen ons eenigen invloed op den gang van zaken kan hebben. Ik ben niet komen vragen.. „Wat „Ik ben alleen beleefdheidshalve hier gekomen. Enny scheen te vinden, dat 't zoo hoorde." „Moet ik daaruit opmaken, dat je,... mijn dochter ge vraagd hebt, en dat ze ja heeft gezegd vroeg meneer Fiel ding, en een zee van diep purper golfde op tot de plaats, waar zijn grijze haar dun werd. „Ja zeker Ik dacht eerlijk gezegd niet, dat ze me zou willen hebben, maar 't bleek van wel. Ik ben er geweldig mee in mijn schik." „O ja Is 't toch waar snauwde de heer Fielding. „We zullen eens kijken, of daar niets aan te doen is." Hij stak de handen in de zakken, liep naar den leegen haard, keerde zich daar om en keek zijn bezoeker aan. „Vertel eens op," ging hij voort, „heb je ooit van je leven een penny eerlijk verdiend Lord James liet 't hoofd in de hand rusten en scheen ernstig na te denken. „Eh.... n-nee," antwoordde hij langzaam. „Winnen met bridge zult u ten minste wel niet mee willen tellen." „Ik zou anders gezegd hebben, dat je geen hersens genoeg had, om te winnen." „Toch gebeurt dat wel eens," vertelde lord James blij. „En bij de wed rennen heb ik ook wel eens wat opgestreken." „Ja, ja," zei de heer Fielding bitter, „je bent een van die menschen, die teren op de verdienste van anderen. Daar leef je weelderig van, terwijl anderen ploeteren in het zweet huns aanschijns." „Vindt u goed, dat ik een sigaret opsteek vroeg lord James, en zonder op permissie te wachten gaf hij aan zijn voornemen gevolg, ,,'t Spijt me, dat we 't zoo slecht eens zijn, meneer Fielding," ging hij na het derde trekje voort. „Ik heb vreeselijk 't land aan familie-onecnigheid. Enny zal 't wel ontzettend vervelend vinden, als haar vader en ik niet op 't zelfde pleintje speleri. Wat ik zeggen wou, ik hoop, dat u voor de bruiloft een costuum laat maken, dat u een beetje beter past." De heer Fielding stond ongeveer te schuimbekken. Hij sloeg met geweld op een belknop, en een klerk op jaren, met een benauwd gezicht, kwam binnen. „Laat dien persoon uit," zei hij, met een stem, alsof hij in de woorden stikte, „en pas op, dat hij hier nooit meer zijn gezicht laat zien." Lord James kwam traag overeind, keek uit het raam naar beneden op straat, glimlachte en ging naar de deur. Op den drempel keerde hij zich om. „Da-da," zei hij joviaal. „We zien elkaar vanavond aan tafel nog wel." Hij verliet den heer Fielding, die versteend stond van verbazing en bijna barstte van verontwaardiging, daalde met de lift naar beneden en trad in den zonneschijn van de Koningin-Victoria-straat. Toen zag hij op naar het venster van Fielding's privé-kantoor, dat hij daareven verlaten had, en begon toen lang zaam op te wandelen in de richting van het station Cannon-straat. Daar ging hij binnen hij keek op de klok en toen op zijn horloge, liep naar't boekenstal letje, en bleef daar met matte belangstelling in de tijdschriften staan bladeren. Hij had daar vijf minuten gestaan, in welk tijdsverloop hij minstens twaalf maal naar de klok had gekeken, toen er een andere man naderde en hem op den arm klopte. PARK-PRACHT IN DE INDUSTRIE-STAD EINDHOVEN. No. 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 12