No. 18 VRIJDAG 30 SEPTEMBER 1932 ziende. „Dan haal je haar over, om met je te gaan roeien. Da's de reis over 't water, zie je. Je brengt haar naar 't Zwart: Klif." Hij wees naar een land tong, die aan 't einde van een soort baai vooruit stak. „Ik zal zorgen, dat ik daar ben als ik nu direct ga, heb ik precies tijd om er heen te wande len en dan red ik haar uit jouw klauwen en ik slinger je 't water in." „Oeh.... méén je 'tzei ik. „Ja zeker," zei Fred. „Daar komt 't juist op aan. Dan vliegt ze in mijn armen „Je ziet ze al veel te veel vliegen," zei ik koel, en ik keerde mij om. „Nou, tot ziens, jog. Je treft me nog wel eens." Fred greep me bij den arm. „Bert," zei hij lang niet vriendelijk, „je zult 't toch heusch moeten doen, manneke." „Nou, zelf weten," zei ik knorrig. Fred is 'n kolos sale kerel. „Pas op zei hij, want 't gordijn aan den ingang van de waarzegtent bewoog. „Daar komt ze aan." Snel verdween hij in de richting van 't Zwarte Klif. Ik had veel zin, om nog sneller in tegenover gestelde richting te verdwijnen. Zenuwachtig keek ik naar het meisje, dat uit de tent van de zigeunerin kwam, toen haalde ik diep adem en nam mijn sprong. „En.... hebben we elkaar al niet eens eerder ontmoet zei ik. „Nee," zei juffrouw Harding. „O zei ik. Daar was ik mee klaar, dacht ik. Je kunt niet met iemand uit roeien gaan, dien je nog nooit ont moet hebt. Ik slaakte een zucht van verlichting. „Maar we schijnen elkaar nu ontmoet te hebben," zei juffrouw Harding, toen ik me omkeerde en gaan wilde. „O, ehja, dat is zoo, vindt u niet zei ik. „Dus nu hébben we elkaar ontmoet," zei juf frouw Harding „èn Ze glimlachte tegen me op een buitengewoon betooverende manier. Ik was feitelijk nogal ver baasd maar het leek er werkelijk op, dat ze mij nogal waardeerde. Ik begon het leven opeens een stuk prettiger te vinden. „Wat hebt u 'n bliksemende oogen I" zei juf frouw Harding opeens. Ik schrok. „Oehvindt u zei ik. „Nou I" zei juffrouw Harding. „Ik heb nog nooit zulke bliksemende oogen gezien. Ik ben dol op bliksemende oogen." „Nee!" zei ik gevleid. „Is 't heusch? En mijn wenkbrauwen," ging ik vol hoop voort, „die zijn een beetje borstelig, vindt u niet „O, zien ze er daérom zoo grappig uit I" zei juf frouw Harding. „Ik dacht al." Ze zweeg en keek naar een boot, die half in 't water lag. „Wat ziet de zee er heerlijk uitzei ze. „Ik zou best een beetje willen varen." Het viel kolossaal mee. Ik sloot een financieele overeenkomst met den hardhandigen grijpvogel, van wien de boot hoorde, en Fred's plan liep van stapel, alsof 't gesmeerd was. Maar inwendig bracht ik een kleine verandering in het programma. Ik dacht er niet over naar 't Zwarte Klif te roeien. Ik vond, dat zoo'n meisje als juffrouw Harding zich eenvoudig vergooide aan zoo'n grooten groven kerel als Fred. „Ik wou ddér wel graag heen," zei juffrouw Harding, toen ik naar den tegenovergestelden kant roeide. Ze wees naar 't Zwarte Klif. Ik keek bezorgd naar de landpunt, toen ik keerde. Er was geen spoor van Fred op te zien. Misschien had hij er niet zoo gauw kunnen komen. Onderweg konden juffrouw Harding en ik best met elkaar overweg. Zij scheen te begrijpen, dat hersenen beter zijn dan spieren. Ze gaf aan mijn scherpzinnige, geestige persoonlijkheid de voorkeur boven Fred's brute kracht. Toen we aan 't Klif waren, wou ze absoluut aan land. Ik vond het niet erg prettig maar er was nog steeds geen spoor van Fred. Ik krabbelde dus aan den kant en keerde me om, om juffrouw Har ding uit de boot te helpen. Toen hoorde ik een soort pufgeluid, en ik zag het hoofd van Fred achter een hoop zand vandaan komen. „Aha riep hij theatraal. „Schurk Je schan delijk plan is ontsluierd Nu heb je met een man te doen, en niet met een weerloos meisje Kinder oogen. „Heusch, Fred," sprak een merkwaardig koele stem, „je had aan de film moeten gaan of zooiets." We keerden ons allebei om. Juffrouw Harding had de boot op het strand getrokken en keek ons zonder de minste vriendelijkheid aan. „Ben ik een weerloos meisje?" zei ze scherp. „Dacht je, dat ik niet tegen mïnnentrucs opkon Fred liet op een weinig elegante manier zijn mond openvallen. Ik was zelf ook een beetje verwonderd. „Misschien vinden de heeren 't wel interessant om te hooren," ging juffrouw Harding kalm voort, „dat ik jullie in de tent woord voor woord heb kun nen verstaan.Nou, dag Fred! Pleizierige wandeling!" Fred was sprakeloos. Hij uitte geluiden, die op blaten leken. Het leek me vrij duidelijk, dat Fred, voorzoover het juffrouw Harding betrof, had afge daan. Allicht, zoo dacht ik, kon ik nu een stukje naar voren komen. „Ik begrijp best, dat u boos bent, juffrouw Har ding," zei ik. „Afschuwelijke streek van Fred. Vond ik direct. Hij verdient eigenlijknee, ik gééf hem een opstopper Ik ging dreigend op hem af. Mijn vuist was naar zijn hoofd gericht. Ik wou er natuurlijk niet écht opslaan ik zou er niet eens bij kunnen. Fred z'n hoofd steekt bijna twee meter boven den grond uit, en hij had schoenen aan. Maar ik dacht, dat juf frouw Harding me vragen zou, hem niets te doen, en dan stond ik er veel voordeeliger voor dan Fred. Dit gebeurde echter niet. Wat er gebeurd zou zijn, als mijn voet niet uitgegleden was, weet ik niet. Maar mijn voet gleed uit, en ik greep me wild aan Fred vast om niet te vallen. Toen kwam er een kreet en een iuide plomp. Met een rustig zegepralenden glimlach keerde ik me naar juffrouw Harding. Nu zag ze eens, wat voor 'n man ik was - iedereen, die haar ongenoegen opwekte, gooide ik in 't water. Maar zij keek niet naar mij. Ze stak Fred een roeiriem toe. Ze hielp hem in de boot klimmen. Hij zag er zeer vochtig en allesbehalve aantrekkelijk uit. En toen noemde ze hem tot mijn diepe ontstel tenis „Fred, lieveling en ze kuste zijn afschuwe lijk natte gezicht. „Hoe kunt u zoo wild zijn vroeg ze, met een toornigen blik naar mij. „Dien armen Fred in 't water te duwen Hij had wel kunnen verdrinken Valschaard! Arme, lieve Freddy," kirde ze, „we zullen gauw terug roeien, anders vat je nog kou." De misselijke kerel niesde theatraal en knip oogde tegen mij. „Er kunnen er geen drie in 't bootje gilde ik. „U zult mij toch niet hier laten „Dat zal ik zeker," zei juffrouw Harding, terwijl zij de riemen greep. „U kunt best wandelen, 't is een donkere weg, maar u hebt licht genoeg van uw bliksemende oogen Ik moet eerlijkheidshalve zeggen, dat ze later vee! aardiger tegen me geweest zijn. Maar ik denk. toch niet dat ik naar de bruiloft ga.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 21