HET vAh DE Joo^^/v/e^Tte:^ No. 10 Natuurlijk," zei ik, „heeft niemand het recht, de schuldigen van alle straf vrij te spreken, en zelfs als men daartoe geneigd zou zijn, is de bestraffing van de schuldigen dikwijls de eenige weg 0111 de on- schuldigen van alle blaam te zuiveren. Neem bijvoorbeeld uw geval. De persoon, wiens getuigenis u van alle verdenking ontheft, die in Dr. Marshall's spreekkamer was van ruim elf uur tot tien minuten vóór half één, is, naar mijn overtuiging, volkomen onschuldig, maar die meening is met geen mogelijkheid te bewijzen tenzij de ware schuldige ontdekt wordt." Hij keek me plotseling doordringend aan. „U zegt, dat er iemand onafge broken in Dr. Marshall's spreekkamer was van even over elven tot tien minu ten vóór half één. Op het eerstgenoemde oogenblik was de dokter nog in leven op het laatste was hij dood." „Nee," zei ik. „Pas tien minuten nadat de persoon in kwestie was weg gegaan, ging zuster Jerome naar de spreekkamer en vond den dokter dood. We moeten het geheim van die tien minuten nog steeds oplossen." Armstrong deed zijn mond open alsof hij iets wilde gaan zeggen, maar hij bedacht zich, en keerde zich met een ruk van de tralies af. Hij scheen iets te verzwijgen, iets van gewicht, dat hij me had kunnen meedeelen. Ik wachtte zwijgend tot hij weer iets zeggen zou. „Mag ik u eens iets voorstellen vroeg hij tenslotte. „Gaat u naar het Grosvenor en zoekt u Dr. Adams eens op. Hij heeft iets gedaan, dat ik niet deed hij heeft Dr. Marshali's lijk nauwkeurig onderzocht, toen hij om vijf minuten over half één naar beneden werd geroepen. Hij zal u mogelijk van dienst kunnen zijn." Er luidde een bel, die het einde van den bezoektijd te kennen moest geven. Nogmaals stak ik hem door de tralies mijn hand toe. „Tot ziens, dokter," zei ik. „Ik hoop van harte, dat we onze kennismaking onder aangenamer omstandigheden zuilen hernieuwen." „Tot ziens," herhaalde hij, maar hij scheen me slechts noodgedwongen te laten vertrekken. „Nog één vraag," zei hij. „Weet mevrouw Marshall al wat u me daarjuist verteld hebt „Ja," zei ik, „aan haar heb ik het 't allereerst verteld." Ik verliet de gevangenis met het aangename gevoel, dat ik tenminste eindelijk iets nuttigs had uitgericht. Dr. Armstrong's raad, zijn collega Adams eens te gaan opzoeken, was bovendien nog zoo kwaad niet. Ik had er eigenlijk zelf al aan moeten denken. Ik besloot er geen gras over te laten groeien, en stapte meteen naar het Grosvenor. Maar het bleek te laat om hem daar nog te vinden. Hij was al naar huis. Ik informeerde dus naar zijn adres en trok hem achterna. Hier had ik meer succes. Ik vond een grooten, forschen man, met een arendsneus en een autori taire manier van optreden. Zijn aanvankelijke welwillendheid bekoelde zien- deroogen, toen hij het doel van mijn komst had vernomen. Hij informeerde bijna grommend, wat ik hem wenschte te vragen. „De gedachte is bij me opgekomen," zei ik, „dat u, uit den toestand, waarin u Dr. Marshali's lijk hebt aangetroffen, misschien met eenige zekerheid het uur van zijn overlijden zou kunnen afleiden." „Niet nauwkeurig," antwoordde hij ontoeschietelijk, „daar kan geen sprake van zijn." „U zou dus niet eens met stelligheid kunnen verklaren," hield ik aan, „dat hij gedood was, laten we zeggen, binnen de laatste tien minuten vóór u het lijk onderzocht Hij staarde me aan, niet bijzonder hoffelijk. „Tien minuten?" herhaalde hij snerpend. „Waar hèbt u 't over Ik ben volkomen bereid te zweren, dat hij niet gedu rende die laatste tien minuten gedood is, als ik u daar genoegen mee kan doen. Toen ik Marshali's lijk om vijf minuten over half één onderzocht, was hij op z'n minst een uur dood." „Dat moet toch zeker een misverstandbe gon ik. „Geen enkel misverstand," antwoordde hij vinnig, „behalve misschien bij lui zonder 'n greintje benul. Gaat u voor mijn part naar de Tombs en vraagt u er Armstrong naar, als het u niet kan schelen, hoeveel tijd en zoolleer u verknoeit. Tien minuten, welzeker 1" Het was overbodig, Dr. Armstrong er nog verder naar te vragen. Ik wist van te voren al, wat zijn ant woord zou zijn. Neen, de laatste uitweg was afgesneden. Gwendolen was in de spreekkamer van den dokter geko men tusschen elf uur en half twaalf. De dokter leefde toen nog. En om vijf minuten vóór half één was hij al een uur dood. Gwendolen had de spreekkamer niet ver laten vóór twaalf uur twintig. Wanneer ik moest aannemen, dat al deze feiten juist waren en het eenige, waaraan misschien nog te twijfelen viel, was de betrouwbaarheid van Dr. Adams' meening dan stond het vrijwel vast, dat het jonge meisje óf den dokter vermoord had, of hem voor haar oogen had zién vermoorden. In beide gevallen was het verhaal, dat ze aan Stancliffe en mij gedaan had, een leugen van het begin tot het einde. HET VERHAAL TOT NU TOE: Het geheim aan de spreekkamer is. dat dr. Marshall in zijn spreekkamer werd ver moord door vergif, ledereendie hem dien dag kwam consulteeren, o.a. Gwendolen Carr en de heesche tooneelspeler Stan cliffe, heeft een alibieveneens de als dief hekend staande Pomeroy, op wien men een robijn van den vermoorde vond. Op de zitting van den coroner rijst sterke ver denking tegen dr. Armstrong, assistent van den vermoorde; men denkt dat het vergif in den hals werd geprikt met een injectiespuitje, waarvan men een gedeelte in de spreekkamer had gevonden. De tooneelspeler Stancliffe tracht zelf het ge heim op te lossen en zuivert dr. Armstrong, omdat hij bewijst dat men zich vergist heeft over den tijd van den moord. Gwen dolen Carr vertelt aan hem en aan Drew, die een vriend van den vermoorde is. dat zij op den dag van den moord dr. Mar shall wilde spreken over haar verloving met zijn zoon en dat hij haar onbeschaamd te woord stond, ofschoon hij bekend stond als een zeer beschaafd man. Drew gaat aan dr. Armstrong, die in hechtenis is. het nieuws van zijn aanstaande be vrijding vertellen. Ik liep door een rustige straat, die naar het station van de ondergrondsche leidde, en trachtte me tevergeefs aan deze gedachte te wennen, toen ik plotseling met een schok bleef stilstaan. Want ik had mijzelf een vraag gesteld, die mijn heele nieuwe theorie opeens belachelijk fantastisch deed schijnen. Als Gwendolen den dokter vermoord had, of had zien vermoorden vóór vijf minuten over half twaalf, waarom ter wereld was ze dan tot tien voor half een in die spreekkamer gebleven? 's Avonds ging ik naar Jeffrey. Hij joeg een paar maal met zijn vingers door zijn haar en ging toen op de tafel zitten trommelen. Blijkbaar wist hij er evenmin raad op als ik. Toen nam hij het briefje van Stancliffe op, dat ik hem een paar minuten geleden reeds had toegeschoven, en las het nog eens over. „Je hebt juffrouw Carr niet gezien sedert je dien avond in Flatbush af scheid van haar genomen hebt vroeg hij tenslotte. Ik schudde het hoofd. „En ook niets van haar gehoord," zei ik. »Je zegt, dat je dien man, dien zij voor Pomeroy hield, niet goed hebt kunnen opnemen „Neen, ik heb zijn gezicht niet kunnen onderscheiden," antwoordde ik. „Maar zij scheen er geen oogenblik aan te twijfelen." „En na dit briefje heb je ook niets meer gezien of gehoord van Stancliffe?" „Hoegenaamd niets. Ik wilde, dat we hem maar hier hadden om eens met hem te kunnen overleggen. Hij is verbazend schrander." „Ja," stemde Jeffrey toe, „ik wou het ook. Hij moet het erg druk hebben met het volgen van dat nieuwe spoor van hem. Hij zou vanmorgen voor me zijn komen poseeren, maar hij heeft het telefonisch afgezegd." We bleven eenige oogenblikken zwijgend zitten. Toen stond hij op en schoof zijn stoel achteruit. „Heb je ook ergens een pijp, Drew?" vroeg hij. „De mijne zijn allemaal in het atelier, en cigaretten helpen geen steek in een geval als dit. Ik moet iets hebben, waar ik op bijten kan." „Ik weet niet, of er hier ééntje bij is, die trekt," zei ik, terwijl ik er een stelletje te voorschijn bracht, „maar je moogt 't met alle pleizier probeeren." Ik bleek gelijk gehad te hebben, wat het trekken betrof. Maar een pijp was al wat hij noodig had, en nadat hij er een had uitgezocht, die nog het meest scheen te beloven, begon hij met toewijding aan het onpleizierige werkje van het schoonmaken. ,,'t Is vreemd," zei ik, „wat 'n sterken invloed geuren toch altijd hebben op je herinnering veel meer dan de indrukken van je andere zintuigen, gezicht of gehoor. De stank van die pijp brengt me die heele spreekkamer van Dr. Marshall weer voor den geest. Ik heb je al eens verteld, hoe onverdraaglijk 't daar rook naar oude, muffe tabak." Hij knikte verstrooid. „Juffrouw Carr had 't er ook nog over tegen Stancliffe en mij," ging ik door. „Op dien avond, toen we haar daar mee naar toe namen. Ze zei, dat dat vertrek een soort van gruwelkamer voor haar was, maar dat de reuk en niet 't gezicht ervan haar alles weer voor den geest bracht." Hij kon onmogelijk aandachtig hebben zitten luisteren, want hij keek nu plotseling met een soort van schokje op. „Wat is dat vroeg hij. „Zeg dat nog eens." ,,'t Is niet de moeite waard, het te herhalen." Maar hij keek me aan met een vreemd-doordringenden blik. „Zeg het nog eens," beval hij voor den tweeden keer. „Ik wil zekerheid hebben, dat ik je goed verstaan heb." Dus begon ik, terwijl ik me vrij belachelijk voelde, mijn kleine verhande ling over den invloed van geuren nog eens opnieuw. Toen ik klaar was, smeet hij zijn pijp neer en rukte letterlijk met twee handen aan zijn haren. Zijn oogen gloeiden als kolen. „Wat is er met je aan de hand vroeg ik. „Je wou daarstraks, dat ik een inspiratie zou krij gen. Nu, die héb ik gekregen, dat is alles." „Drew, meende je, wat je daar zei vroeg hij, ter wijl hij voor me bleef staan en me strak aankeek. „Meende je het werkelijk En ben je bereid, logica en gezond verstand naar den drommel te laten loopen en den sprong in het donker te wagen Bedenk je goed het kan blijken, dat we vleugels hebben en het kan blijken van niet." „Ik meende het woord voor woord," zei ik.' Hij knikte kort, wendde zich af, en begon weer door de kamer te ijsberen. Na een paar seconden bleef hij nogmaals stilstaan. „Heb je de kranten van vandaag al gelezen vroeg hij. „Ik heb ze nog niet gezien." „Ja," zei ik. „Waarom „Dan is het goed," zei hij, onsamenhangend genoeg. „Dan is haar nog niets overkomen." „Aan wie „Aan wié?" herhaalde hij. „Aan dat arme kind, daar moederziel alleen in Flatbush. Gwendolen Carr, als je dat beter verstaat." „Bedoel je, dat je denkt, dat ze in eenig ge vaar is?"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 28