No. 19 VRIJDAG 7 OCTOBER 1932 „In eenig gevaar 1" riep hij. „Als iémand ooit in doodsgevaar geweest is, dan is zij het vanavond." Nu, het viel niet te ontkennen, dat dit een „gissing" was Of die nu 't gevolg was van een inspiratie of niet, dat moest de tijd leeren. Het verband tusschen levensgevaar voor juffrouw Carr en den stank van 'n oude pijp was in elk geval niet langs den weg der logica gelegd. Jeffrey's opgewondenheid was heel plotseling bedaard. Hij stond op zijn horloge te kijken. „Wel, 't is pas half negen, dat is tenminste één troost," zei hij. „Ze gaan in zulke buurten wel met de kippen op stok, maar het is toch nog niet te laat. Je hebt haar telefoonnummer, is 't niet „Ja, ergens in mijn portefeuille," zei ik, terwijl ik zenuwachtig naar het kaartje begon te zoeken. „Wat moet ik haar zeggen „Zeg haar, dat zè niet naar bed moet gaan, en ook niet naar boven naar haar eigen kamer. Zeg haar, dat ze niet alleen mag zijn, in welk vertrek dan ook. Er moet voortdurend iemand bij haar blijven totdat we komen. En vertel haar maar, dat we zoo vlug komen als een auto ons maar vooruit kan bren gen." Ik vermoed, dat ik er nog erg ongeloovig uitzag, want hij kwam naar me toe, en legde een hand op mijn schouder. „Er is heusch op 't oogenblik geen tijd voor uitleg," zei hij. „Het is nu een kwestie van leven en dood. Deze zaak zal vanavond opgelost worden, héélemaalhet Marshall-mysterie en alles. Maar we moeten éérst handelen, en daarna pas denken, willen we nog op tijd ko men." Zijn ernst overtuigde me eenigszins, al deden zijn woorden 't ook niet. Het volgend oogenblik had ik mijn aansluiting. Ik vroeg naar juffrouw Carr. „Ze is er niet," zei de stem een vrouwen stem aan het andere eind van de lijn. Ik vertelde de stem wie ik was, in de hoop, dat ze dan wat minder ontoe schietelijk zou worden. „Maar weet dan niet, waar ze is?" vroeg de vrouw, terwijl er eenige bezorgdheid en onrust in haar stem begon door te klinken. „Ik hoopte al, dat ze naar u toe was. Ze is zoowat een uur geleden het huis uitgegaan, zonder tegen iemand een woord te zeggen. Ze is in geen dagen de deur uit geweest, en ze is eigenlijk heelemaal niet in staat om de straat op te gaan." Is ze dan ziek „Nee, er scheelt haar niets, behalve, dat ik bang ben, dat ze op weg is om gek te worden. Al een paar dagen schijnt ze bang te zijn om het huis uit te gaan of om alleen gelaten te worden, en 's nachts wordt ze soms gillend wakker. Maar toch schijnt haar niets bepaalds te mankeeren. Ze sprak erover, dat ze eens met u wilde praten. Daarom dacht ik, dat ze nu misschien naar u toe was gegaan." Mijn verdere vragen brachten niets van eenig belang aan het licht. Ik vroeg, waór juffrouw Carr dan eigenlijk zoo bang van scheen te zijn, maar dat had de hospita blijkbaar niet kunnen achterhalen. „Ze had anders niet banger kunnen zijn, als ze verwacht had, dat ze vermoord zou worden," voegde ze er nog opbeurend bij. Ik voelde me ellendig, toen ik den hoorn weer op het toestel legde en me omkeerde naar Jeffrey. „Ze is weg," zei ik schor. „Ze weten niet waar ze is. En, Jeffrey, ze zeggen, dat ze de laatste vier dagen buiten zichzelf is geweest van angst 'n soort van angst voor den dood, denken ze. En, Jeffrey, hoe wist je het toch in vredesnaam Hoe kon je erachter gekomen zijn Als het een inspiratie is je ziet, ik ben bereid, alles te gelooven waarom kon die dan niet komen vóór het te laat was Nog eer hij tijd had, te antwoorden, werd er gebeld. „Ik hoop, dat dat Stancliffe is," zei ik. Doch het was Stancliffe niet, dien we in de gang vonden staan, toen Ik mijn deur wijd openwierp. Maar toen we zagen wie het wél was, riepen we allebei tegelijk Jeffrey en ik „Goddank 1" Want het was Gwendolen Carr zelf. Ik kreeg een vagen indruk, dat de por tier naast haar stond, haar ondersteunend, en dat hij 'n soort van verontschuldiging stamelde, omdat hij de dame rechtstreeks naar boven had gebracht, zonder haar eerst tele fonisch aan te dienen maar mijn toestel was zoolang in gesprek geweest, en de dame scheen haast te hebben. Wij letten echter nauwelijks op den man het meisje nam al onze "aandacht in beslag. Ze was doodsbleek, en er lag diezelfde verwil derde, opgejaagde uitdrukking in haar oogen, die ik er in gezien had op dien avond, toen ik haar in Flatbush kwam halen. Ze slaagde erin, zich goed te houden zoolang 't strikt noodig was, bedankte den portier, be groette mij en stak Jeffrey de hand toe, nadat ik hen aan elkaar had voorgesteld. Maar nauwe lijks was de deur dicht, en hadden we haar in een gemakkelijken stoel geïnstalleerd, of ze barstte, na een vergeefsche poging om haar zelfbeheersching te bewaren, in een radeloos snikken los. We wisten niets beters te beginnen, dan haar rustig tot bedaren te laten komen, en toen eindelijk het snikken overging in bevend, afge broken ademhalen, gaf Jeffrey me ongemerkt een sein, dat hij zelf het woord wenschte te voeren. Ik was maar al te blij, want ik had heusch niet geweten, wat ik eigenlijk tegen haar moest zeggen „Kunt u bedaard luisteren, terwijl iku iets ga zeggen vroeg hij. „Het is iets, waar u heelemaal niet bij hoeft te denken. Al wat u te doen heeft, is te gelooven, dat het waar is. We hebben zoojuist ontdekt, mijnheer Drew en ik, dat u de laatste paar dagen in ernstig gevaar verkeerd hebt. We weten nu ook, waar de oor zaak van dat gevaar te zoeken is, en het is nu voorgoed voorbij. En nu hebt u op het oogenblik niets anders te doen, dan dat te gelooven en in u op te nemen." Ze was alweer voldoende bijgekomen om te kunnen spreken. „Maar ik was niet in wer kelijk gevaar," zei ze, „dat wil zeggen, niet vóór vandaag. Vroeger waren het alleen maai alleen maar droomen en schrikbeelden." „Verdiep u er nu maar niet langer in, wèt 't precies was," zei Jeffrey, „de hoofdzaak is, dat alles nu voorbij is. En de geheimzinnig heden en verschrikkingen zijn óók voorbij, of ze zullen dat althans binnen een paar uur zijn nog vóór den morgen, hoop ik. In ieder geval weten we nu, wié Dr. Marshall vermoord heeft." ®Vct aan (ue*. DE GROOTSCHE NATUUR DER BERGEN DE WELL- HORN (3196 M.) BIJ MEIRINGEN IN ZWITSERLAND.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 29