door Oswald ballas *- -- Op iei* dooi ons land. 620 JIMMY5 Den volgenden morgen betrad hij het redactioneel heiligdom, waar Frazer met een pijp in zijn mond en zijn voeten op zijn lessenaar zat. De kleine predikant kwam glimlachend op hem toe. „Ik heb wel eens hooren zeggen,"zei hij, „dat jij iedereen kent, die de moeite waard is om te kennen. Misschien ken je ook iemand, die lord James Harringway heet „Jimmy Harringway?" riep Frazer aanstonds uit. „Of ik Jimmy ken! We zijn samen in Cambridge geweest." „Dan moet ik jou juist hebben. Kun je me ook vertellen, waar ik hem waarschijnlijk zal kunnen vinden Frazer krabde zich achter de ooren. „Ik heb hem een heelen tijd niet gezien," antwoordde hij langzaam. „De laatste keereven kijkenja, dat was in 't station Cannon-straat. Dat zal nu een maand of drie, vier geleden zijn. Toen had hij 'n heel mooi meisje bij zich. Waar wou u hem voor hebben „Ik zoek hem voor iemand anders," zei de geestelijke. „Hij heeft zich toch nergens ingewerkt, hoop ik? Zijn vader heeft een landgoed in Surrey Crossborough. Misschien kunnen ze u daar helpen, maar zeker is 't lang niet. Jimmy is zoo'n beetje een zwart schaap, ziet u." De eerwaarde heer Francis Biggs verliet het bureau van het Afgescheiden Weekblad niet veel wijzer dan hij er gekomen was, maar hij twijfelde er nu aan, of lord James wel een geschikte echtgenoot was voor Enny Fielding. Misschien had de vader toch gelijk gehad. Hij had nu spijt, dat hij Cherry die belofte gedaan had. Misschien was het maar het beste, dat hij zich met het heele geval niet meer bemoeide. Op zijn rustige, bescheiden manier had mijnheer Biggs heel wat om handen. Zoo leidde hij ook een wekelijkschen zendingsavond, in een lokaal aan den Bethnal-Green-weg. Richard Fielding stelde nogal belang in die avonden. No. 20 PROEFTUD Biggs achterdochtig aan, liet hem op de stoep TsJo staan en ging de trap op. Even later kwam -> zij terug. „Meneer Harris vraagt, waar u hem over spreken wou," zei ze onverschillig. „Meneer Harris!" riep de kleine predikant uit. „Ik moet geen meneer Harris hebben. De heer, dien ik bedoel, is lord James Harringway." „Dan bent u verkeerd, meneer. Er woont hier niemand die zoo heet." „En ik heb hem een minuut geleden hier binnen zien gaan „Dat kan niet. 't Is hier een fatsoenlijk huis. Goeden avond „Ja maar hoort u eens „Er is niets te hooren. Als u hem hebben wilt, moet u maar wachten, tot hij buiten komt. Ik wil er niks mee te maken hebben." „Dat begrijp ik niet." „O nee zei de vrouw spottend. „Dacht je soms, dat ik je niet door had Gunst zoo gauw als ik je zag wist ik direct, dat ik een stille vóór had „Ik verzeker u, dat u zich vergist," antwoordde mijnheer Biggs ernstig. „Waarom denkt u, dat ik een detective ben De dame gaf hem een knipoogje. „Nou, als je 't niet bent, ben je..wat anders," merkte ze op. „Ik ben dominee...." Bij deze mededeeling begon de juffrouw heesch te lachen. „En ik heb een boodschap van vrienden, voor lord James Harringway." „Ja ja, dat weet ik al," snauwde de vrouw ongeduldig. „Je moet die zaakjes maar buiten afmaken. Ik laat mijn huis geen kwaaien naam krijgen." „Maar wat kan dat voor kwaad doen aan den naam van uw huis, dat ik met lord James spreek vroeg mijnheer Biggs. „Dat zul je zelf wel het Den Zondagavond na de vruchtelooze poging van den predikant, om van Frazer het adres van lord James te weten te komen, had Fielding zijn vriend vergezeld naar 't lokaal aan den Bethnal-Green-weg. Zij gingen daar kort na achten weer vandaan, en wachtten op den hoek van den Cambridge- weg op een omnibus. Opeens liet Biggs een kreet van ver rassing hooren. „Wat is er vroeg Fiel ding. „Ehniets," antwoordde het kleine mannetje eenigszins verlegen. „Ik.... zou je hier een paar minuten op me willen wachten Zonder op ant woord te wachten, stak hij vlug de straat over, en aan den over kant trachtte hij een jongen man in een kaal lakensch pak in te halen. Maar al liep hij nog zoo vlug, de jonge man was nog vlugger. Hij ging de Celph- us-straat in, en den eerstvol- genden hoek om, en toen de geestelijke die plek bereikte, zag hij den jongen man juist een huis binnengaan. Zonder zelf goed te weten, wat hij van plan was, liep de predikant naar de deur en klopte aan. Een slordige vrouw met een rood gezicht deed de deur half open. „Wat wou u vroeg deze. „Neemt u me niet kwa lijk," antwoordde mijnheer Biggs heel beleefd, „maar ik heb hier zooeven een jongen man binnen zien gaan. Als het u niet te veel moeite is, wou ik vragen, of u hem zeggen wilt, dat ik hem graag een minuutje wou spreken." „Wacht u maar even, dan zal ik 't zeggen." De vrouw keek den heer beste weten," gaf de vrouw ten antwoord, „maar er wordt in mijn huis niks geboodschapt. En stap nu maar op." De goede man keerde zich om, cn de eene zonderlinge gedachte na de andere joeg door zijn brein. Fielding stond nog te wachten op den hoek, waar hij hem verlaten had. „Waarom loop je zoo ineens weg vroeg Fielding grof. „Ik dacht, dat ik iemand zag, dien ik kende," antwoordde de heer Biggs. „Je herinnert je toch dien jongen man nog wel, die zei, dat hij lord James Har ringway heette en die altijd bij je thuis kwam „Nu, wat is daarmee „Ik geloof, dat dat een bedrieger is. Ik heb zooeven ontdekt, waar hij woont. Zijn naam is Harris." „Harris Hoe kom je daarbij „En ik heb zoo'n idee, dat hij een zwendelaar of zooiets is. Hij woont in een armoedig huis in een van de straatjes daar. Toen ik probeerde, hem te spreken te krijgen, zag de vrouw me voor 'n rechercheur aan." „Waarom wou je hem spreken vroeg Fielding door. „Ik heb al eens vroeger gedacht, dat ik hem dat straatje in zag gaan," ontweek de kleine man, „en ik wou zeker heid hebben." „Je zult je wel vergist hebben," zei Fielding. „De jonge man, die bij mij thuis DE LAATSTE MOOIE DAGEN (HELMOND)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 12