m
vari D
Jooi^n/w&jjTEir
Ze aarzelde even, eer ze antwoordde. „Nu ik erover praat, zou ik zelf
bijna gaan denken, dat ik niet goed wijs was," zei ze. „Ik heb
Dr. Marshall óók gezien."
„In uw kamer?"
„Ja."
„Meer dan eens
„lederen nacht na dien eersten keer na dien avond, dat ik Pomeroy
op straat zag, bedoel ik."
„Wat deden ze wanneer u ze zag, Pomeroy en Dr. Marshall, bedoel ik
Ik vond het bewonderenswaardig, zoo natuurlijk als zijn stem nog steeds
klonk. Wat er ook in hem omging, zijn toon verried niets dan een welwillende,
gemoedelijke belangstelling.
„Ze deden niets," zei ze. „Ik lag daar gewoon in bed, klaarwakker
overtuigd, dat ik klaar wakker was althans en probecrend aan verstandige,
alledaagsche dingen te denken, en dan opeens zag ik één van hen midden in
de kamer staan."
„Bij wat voor licht zag u hen
„Er is een groote booglamp op den hoek van de straat, en het licht valt
juist door mijn raam en maakt een ronde, heldere plek midden in de kamer.
En daar stond hij dan, wie het dan ook geweest mag zijn. En dan gaf ik een
harden schreeuw, en werd wakker, maar 't was heelemaal niet het gewone ge
voel van wakker-worden, behalve dat het ding, dat ik gezien had, verdween.
Maar ik had dan steeds nog het gevoel, dat ik eigenlijk al den tijd wakker was
geweest."
Het was een oogenblik stil, maar vóór een van ons nog iets gezegd had
ging ze weer verder. „Natuurlijk is 't 's morgens heel makkelijk dat wil
zeggen, zoo was het tot vanmorgen om mezelf voor te houden, dat ik
nachtmerrie had gehad, en dat er heusch niets was om angstig over te zijn.
Maar als 't dan weer nacht wordt, en je wéét, dat je wakker bent even
zeker als ik 't nu op 't oogenblik weet.
„Ik veronderstel, dat u nog doorging met uw bromide-poeders?" zei
Jeffrey.
„Ja, ik nam er iederen avond één, maar z-e hielpen me niet in 't minst
ik werd er niet eens slaperig van."
„U nam nooit een tweede, wanneer u vond, dat de eerste niets geholpen
had
„Nee, nooit."
„Waarom niet
„De dokter zei me, dat 't gevaarlijk was, er meer dan één te nemen."
Ik keek eens naar Jeffrey. Er was niets op zijn gezicht te lezen, behalve
ingespannen concentratie. Maar nu zei hij iets heel merkwaardigs. „U hebt
al uw poeders nog niet ingenomen, wel, juffrouw Carr U moet er nog één
of twee over hebben."
„Eén," zei ze, terwijl ze hem met groote oogen aankeek.
Hij haalde diep en heftig adem, als iemand, die op 't nippertje aan een
groot gevaar ontsnapt is.
„En ik veronderstel, dat u die, bij normalen gang van zaken, vanavond
zou hebben ingenomen
„Ja, dat denk ik wel."
„Een gedeelte van de pensiongasten van uw hospita bestaat min of meer
uit gaanden en komenden, vermoed ik Zoo'n paar maal per week arrivccren
er eens enkele nieuwe
„Juist."
„Er zijn er ook altijd wel een of twee bij, die alleen maar een kamer
hebben, en elders hun maaltijden gebruiken
„Ja."
„U zei daarstraks zooiets, dat 't tot vandaag heel gemakkelijk voor u
geweest was, uzelf overdag gerust te stellen met de gedachte, dat alles
maar een nachtmerrie geweest was. Wat is er dan vandaag gebeurd, dat de
droomen en de werkelijkheid nog meer door elkaar geward heeft dan reeds
het geval was
„Er ligt linoleum op den vloer van mijn kamer," zei ze. „En vanmorgen
toen het licht er zoo schuin overheen viel heel vroeg, vóórdat ik naar bene
den ging om te ontbijten, zag ik een afdruk op den grond, juist waar ik 's nachts
het spook had zien staan, en ik stond op om er naar te gaan kijken. Het was
de afdruk van een rubberhak, blijkbaar van een mannenschoen, het
was nog een nieuwe hak, maar hij was een beetje nat en modderig geweest,
zoodat hij dien afdruk had nagelaten. En die was daar gisteravond nog niet,
dat weet ik zeker."
„Ik geloof, dat dit alles is, wat er te vertellen valt," besloot ze na een
oogenblik zwijgen. „Toen ik dien afdruk daar op den vloer zag, wist ik niet
meer, of ik gek was of niet, want een nachtmerrie of een spook kon toch
moeilijk zooiets achterlaten. En toch was de afdruk die van Dr. Marshall's
voeten, want ik had hem daar in mijn kamer zien staan, precies even duide
lijk als ik hem dien ochtend in zijn spreekkamer zag. Ik heb mezelf er den
heelen dag mee afgemarteld. Ik wilde er niet met een dokter over spreken.
Ik wist maar al te goed, wat hij denken zou. Maar ik dacht dat, wanneer ik
eens met u en mijnheer Stancliffe kon praten, u misschien wel iets voor me
zou kunnen doen. U zou me in elk geval kunnen verteilen, of ik gek was of
niet."
Jeffrey stond op en keek op zijn horloge. „Ik moet voor een paar minu
ten weg," zei hij, „maar ik ben dadelijk weer terug. Denkt u intusschen nog
eens aan wat ik u gezegd heb, toen u pas binnen was. U bent i j
de laatste dagen in zeer ernstig en dreigend gevaar geweest.
Het gevaar is nu voorbij, omdat we er achter zijn, wat het
is. En wat betreft uw geestvermogens, maak u daar maar geen zorg over.
U bent beter bij uw verstand dan ik, of dan de meeste menschen. U hebt
getoond, een van de verstandigste en dapperste vrouwen te zijn, die ik
ken. Tobt u dus alstublieft nergens meer over."
Hij ging de deur uit zonder er verder nog iets bij te voegen, en een oogen
blik later hoorde ik hem in zijn eigen kamer bezig. Ik vermoedde, dat hij
wilde telefoneeren en nog niet van plan was, ons in vertrouwen te nemen wat
betreft den aard van het gesprek.
Zoodra hij de kamer uit was, wendde Gwendolen zich tot mij. „Moet ik
nog langer wachten vroeg ze. „Kunt u me nog steeds niet de heele geschie
denis toevertrouwen
„Ik weet niets," zei ik. „En het eigenaardigste is, dat Jeffrey zélf het nog
niet wist, toen we hier na tafel gingen zitten om eens te praten. En toen opeens
kreeg hij een soort van inspiratie. Ik vermoed, dat mijnheer Stancliffe óók
iets ziet hetzelfde als Jeffrey denkelijk. Hij schreef me drie of vier dagen
geleden, dat hij een spoor had, dat hij ijverig volgde. Jeffrey voorspelde me,
juist vóór u kwam, dat alles vanavond nog zou worden opgehelderd en hij
hoort niet tot de menschen, die er maar op los bluffen."
Ze leunde achterover in haar stoel, haar oogleden zakten dieper en dieper
over haar oogen en haar handen lagen lusteloos in haar schoot. „Ik ben
zoo moe," zei ze, „dat ik maar 't liefst het bijltje erbij neer zou leggen en me
nooit meer bewegen. Hebt u dat gevoel ook wel eens gehad
Toen kreeg ik eindelijk óók eens een helder oogenblik. „Hoe lang is het
geleden," vroeg ik, „dat u iets te eten hebt gehad Ik bedoel, dat u werkelijk
iets gegeten hèbt
„Ik weet 't niet," zei ze, „ik herinner 't me heusch niet, maar ik weet
wel, dat ik erin zou stikken, als ik nu probeerde, iets naar binnen te krijgen."
Ik reikte naar de telefoon, zonder me hieraan te storen, en bestelde een
blikje tong en een sandwich. „Als ze komen, hoeft u ze niet aan te raken, tenzij
u vindt, dat ze er lekker uitzien," beloofde ik.
Een en ander arriveerde juist, toen Jeffrey weer binnenkwam. „Handig
van je, Drew," zei hij. „Dat hadden we al veel eerder moeten doen."
Gwendolen was nog eenigszins weerspannig.
„Als u dat allemaal netjes opeet," zei Jeffrey, „dan krijgt u goed nieuws
te hooren. Maar dan ook niet vóór het laatste hapje naar binnen is."
Toen ze eenmaal bezig was, ging het boven verwachting. En nog kauwend
op het laatste stukje brood, keerde ze zich vol verlangen naar Jeffrey. „Heb
ik nu mijn goede nieuws verdiend
„Dat hebt u," zei hij. „Luistert u maar eens. Ik heb daarjuist getelefo
neerd met mevrouw Marshall, en ze komt regelrecht hier naar toe. Ze is al
onderweg. Ze vertelt me, dat Jack héél wat beter is zóóveel beter, dat ze
een lang gesprek met hem heeft gehad over de heele zaak."
Gwendolen perste haar lippen vast opeen. „En ik vermoed, dat ze nu
alles wil hooren, wat ik haar kan vertellen," zei ze. „Nu, ik zal mijn best doen."
„Dat is niet de reden van haar komst," zei Jeffrey. „Ze weet alles al, wat
u haar zou kunnen vertellen, en méér. Ze komt om u met zich mee naar haar
huis te nemen. Mijnheer Drew en ik gaan vanavond naar Flatbush, en we zijn
van plan, den nacht door te brengen in uw kamer. We gaan eens op jacht naar
uw spook, juffrouw Carr. O ja, hebt u er iets op tegen, even een klein briefje
aan uw hospita te schrijven, om haar te vertellen, dat ze ons vertrouwen kan
en moet doen, wat we haar zeggen
Nog vóór ze klaar was met het schrijven van haar briefje, werd Madeline
al aangediend. Terwijl zij daar stond te kijken naar dat jonge meisje, wier
levensgeschiedenis ze juist, voor de eerste maal, van Jack's lippen had gehoord,
keek ik naar Madeline zelf. Ik zag, hoe er een diepere blos op haar wangen kwam
en een zachter schittering in haar oogen de schittering van tranen. Precies
diezelfde uitdrukking had ik nog nooit eerder op haar gezicht gezien. Ik wist
nu, wat dat was, dat ik er altijd in gemist had.
Toen stak ze haar beide handen naar Gwendolen uit.„Jou arm, lief kind,"
zei ze onvast „jullie arme, lieve kinderen, jij en Jack." Ze liep impulsief op
het meisje toe, sloot haar in de armen en kuste haar. „Maar nu zullen jullie
gelukkig worden," zei ze. „Vertrouw daar maar op." Toen keek ze over haar
schouder naar mij. „Kan ik haar nu meenemen, Clifford, nu dadelijk?"
„Dat zul je aan Jeffrey moeten vragen," zei ik. „Hij heeft de leiding."
„We zullen het aan haarzelf overlaten," zei hij. „Juffrouw Carr,voelt
u zich in staat om ons nog te helpen bij een klein experiment
„Vanavond niet, mijnheer Jeffrey," protesteerde Madeline. „Wacht tl
ermee tot morgen, wat 't ook zijn mag."
Ik geloof niet, dat 't erg onaangenaam zal zijn," zei Jeffrey „en in elk
geval zal 't heel gauw afgeloopen zijn. Als u er niet op tegen hebt, 't me van
avond te laten probeeren inplaats van morgenochtend aan 't ontbijt, geloof
ik u te kunnen garandeeren, dat we dan alle gegevens compleet hebben."
„Ik weet niet precies, wat u bedoelt met een „experiment"," zei Gwen
dolen peinzend, „maar ik ben bereid tot alles, zelfs tot iets onaangenaams,
als dat de volledige oplossing kan verhaasten. Maar," ze aarzelde „er
is toch niet de minste twijfel meer aan wat u me daar straks zei, nietwaar
U weet toch, is 't niet, wie Jack's vader vermoord heeft
„Nee, daar bestaat niet de minste twijfel meer aan," zei Jeffrey rustig.
„En ik geloof ook niet, dat u het experiment erg onaangenaam zult vinden.