- No. 20 VRIJDAG 14 OCTOBER 1932 637 Satip oft Zondagmorgen (JARDIN DE LUXEMBOURG) De uitwerking van zijn woorden op het meisje was buitengewoon verrassend. Ze ontstelde niet, ze werd niet bleek. Integendeel, er kwam een blos op haar wangen, en haar oogen begonnen te schitteren, als van boosheid. „Vertrouwt u me dan tóch nog niet vroeg ze. „Waarom probeert u me een strik te spannen Dit zijn Dr. Marshall's handen niet." „Hoe weet u dat vroeg Jeffrey. „Omdat handen 't eenige ding zijn, waar ik dubbel en dwars verstand van heb. Een hand is voor mij even karakteristiek als een gezicht. Ik ben er van den ochtend tot den avond mee bezig. Ze zijn het eerste, dat ik aan ie mand opmerk. Ik heb meer dan een uur naar Dr. Marshall's handen zitten kijken op dien ellendigen dag in zijn spreekkamer. Denkt u, dat ik ze zou kun nen vergeten Het scheen Jeffrey moeite te kosten, zijn stem in bedwang te houden, maar hij poogde nog steeds, ze onbevangen en alledaagsch te doen klinken. „Kunt u me ook zeggen," vroeg hij, „in hoeverre die handen, waar u van spreekt, dan verschilden van die afgietsels daar op tafel „Wel, ze waren grooter," zei ze. „Ze zouden zeker handschoenen van een vol nummer hooger noodig hebben, 't Waren óók mooie handen, maar in ieder opzicht heel verschillend van deze hier. De vingers waren spitser, en de nagels meer amandelvormig. En dan, de middelvingers van Dr. Marshall's handen waren langer. De heele hand vormde,wanneer de vingers aaneengesloten lagen, een gerekt ovaal." Jeffrey's oogen schitterden nu koortsachtig, en zijn wangen gloeiden Ik wou alleen maar, dat u even met me meeging naar mijn kamers aan den overkant van de gang, om te zien, of u iets herkent, dat ik u zal toonen." Madeline scheen half van plan, te protesteeren, maar blijkbaar bedacht ze zich, want ze trok den arm van het jonge meisje door den haren en keerde zich naar Jeffrey. „In vredesnaam dan maar," zei ze. „Hoe eerder hoe beter. We zijn klaar." „Ik ben niet zoo ordelijk van aard als mijnheer Drew," zei hij, „dus de dames moeten 't maar niet kwalijk nemen, als ze 't een beetje rommelig bij me vinden." Hij ging ons voor naar zijn eigen zitkamer, waar hij alle lichten aanstak. „Gaat u allemaal maar even zitten," zei hij. „Het zal wel een paar minuten duren, eer ik gevonden heb, wat ik zoek, maar langer ook niet, hoop ik." Al pratend maakte hij een muurkast open, en begon te grabbelen in den chaos van ongelijksoortige artikelen, die daar lag opgetast. Terwijl hij zoo bezig was, ontdekte ik iets, dat me plotseling deed ont stellen en niet weinig wrevelig maakte. Uitgestald in een rij op de tafel in het midden van de kamer, zoo opvallend jnogelijk, lag daar de complete serie gipsafgietsels, die Jeffrey van Dr. Marshall's handen had gemaakt, slechts een paar dagen vóór den moord. Ik vond het verbazend onnadenkend van Jeffrey, om het meisje hier te brengen, terwijl die dingen daar lagen. Wanneer ze op het idee kwam, te vragen van wie die handen waren, of wanneer zij ze misschien uit zichzelf herkende, zouden zij de meest ontzenuwende herinnering aan haar ellendige ondervindingen zijn, die maar bij mogelijkheid voor haar kon worden uitgedacht. Toen ik bedacht wat haar beroep was, of liever, wat 't tot vóór eenige dagen geweest was, leek het me méér dan waar schijnlijk, dat ze die handen zou herkennen bij den eersten blik, en zonder een enkele vraag te hoeven stellen. Inderdaad, op hetzelfde moment, dat haar blik op die wit-gipsen handen viel, schenen ze haar aan te trekken als een magneet. Ze stond van haar stoel op, en liep langzaam naar de tafel, waarop ze lagen, ter wijl ze er als gefascineerd naar staarde. „Vindt u ze niet prach tig vroeg ze na een poosje, terwijl ze naar me keek. „Ja, ik geloof, dat ze goed geslaagd heeten," zei ik. Vurig wenschte ik, dat Jeffrey een beetje op zou schieten, en dat ding te voorschijn brengen, waar hij onder allerlei ongeduldige uitroepen jacht op maakte. Vergeefs seinde ik Madeline, toch in vredesnaam voor eenige afleiding te zorgen. „Ze zijn allemaal van het zelfde paar handen," merkte het meisje weer op, „maar tel kens in verschillende houdin gen. Dus ze kunnen niet van een standbeeld zijn. Ze moeten naar een levend mensch zijn gemaakt. Hebt u eenig idee, van wié ze zijn, mijnheer Drew?" „Nee, ik weet er niets van," stamelde ik. „Wat is dat vroeg Jeffrey vanuit den hoek, waar zijn bureau stond, op zijn natuur lijksten toon. „Heb ik je er nooit van verteld Ik dacht toch van wel. Ze zijn van Dr. Marshall." Het eerste oogenblik be schuldigde ik hem innerlijk van het meest stompzinnig gebrek aan tact, dat ik ooit in mijn leven had meegemaakt. Maar toen zag ik plotseling mijn ver gissing en begreep, dat het voor werp, waar hij schijnbaar zoo ijverig naar had gezocht, pure fictie was. Dat het werkelijke experiment op de een of andere manier verband hield met die handen. Het was vrij grof, vond ik, maar tenslotte dan toch met overleg beraamd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 29