No. 20 VRIJDAG 14 OCTOBER 1932 639 evenzeer als de hare. Toen hij weer sprak, trilde zijn stem van een opwinding, die de uiterste krachtsinspanning niet kon verbergen. „Juffrouw Carr," zei hij, „deze afgietsels hier op tafel werden in mijn bijzijn van Dr. Marshall's handen gemaakt. Wanneer ti aan mijn woorden twijfelt, zal mevrouw Marshall u verzekeren, dat ik de waarheid spreek." Plotseling zag ik, dat het meisje over haar heele lichaam beefde, en dat elke druppel bloed uit haar gezicht geweken scheen. Ze wankelde licht. Madeline zag het ook, liep vlug op haar toe en sloeg een sterken arm om haar heen. Jeffrey had een oogenblik geaarzeld. Nu ging hij verder. „Maar toch, juffrouw Carr, hebt u zich niet vergist, of althans slechts gedeeltelijk. Want dit zijn niet de handen van den man, die achter Dr. Marshall's bureau zat op dien morgen toen u hem kwam spreken. Het zijn niet de handen van den man, die u zoo bruut en lafhartig beleedigde. Want toen de bel ging, die u in zijn spreekkamer riep, was Dr. Marshall al dood 1 En de man, met wien u gespro ken hebt, was zijn moordenaar 1" Jeffrey moest heel wat hebben afgehandeld in den korten tijd, dat hij Gwendolen en mij alleen had gelaten, voor de komst van Madeline, want toen we allen samen de groote deur van het Atlasgebouw uitkwamen, vonden we zijn eigen auto vlak achter dien van Madeline staan wachten. Nadat we de dames in het eerste voertuig hadden geholpen, merkte ik op, dat er in Jeffrey's wagen twee mannen zaten. De ééne was vermoedelijk de chauffeur, maar wie kon de ander zijn Jeffrey stelde hem voor als inspec teur Richards, en kroop toen zelf achter het stuurrad, terwijl hij den chauf feur beduidde, naast hem te komen zitten. Dat beteekende, dat de vreemde en ik samen achterin moesten plaats nemen. Ik had liever naast Jeffrey gezeten, want ik verging van nieuwsgierigheid. Maar het was duidelijk, dat hij nog niet van zins was, die te bevredigen, want de wijze waarop hij ons indeelde, scheen van te voren overlegd. Mijn metgezel bleek onderhoudender, dan ik op 't eerste gezicht ver wacht had. Hij was reeds vele jaren aan de New Yorksche recherche ver bonden en kon verhalen doen, die me onder andere omstandigheden zeker buitengewoon geboeid zouden hebben, maar die in vergelijking met het pro bleem, dat ons zoo heelemaal in beslag nam en waarvan we nu de oplossing tegemoet gingen, toch een beetje tam klonken. Het meest interesseerde me nog Richards' mededeeling, dat Jeffrey en hij oude vrienden waren. In de dagen, dat hij nog voor kranten teekende, was de eerste een welbekende fi guur in de rechtszaal geweest, en de politie had dikwijls een nuttig gebruik gemaakt van zijn merkwaardige intuïtie. Toen we Williamsburg Bridge over waren, liet Jeffrey stoppen en beleg de een soort van krijgsraad met ons. Allereerst ondervroeg hij me nauwkeu rig over de ligging van het huis in Flatbush. „Nu," zei hij, toen hij alle bijzonderheden goed in zich had opgenomen, ,,'t is geen bestorming, die we gaan ondernemen, maar een overval bij verrassing. We kunnen dus niet met dezen wagen tot vlak voor de deur rijden. We zullen zoowat drie of vier blokken verder stoppen, en dan zal ik er te voet heen gaan. We weten nog niet, of onze man in huis is of niet, zoodat we eerst uit moeten vinden, hoe de zaken staan, voordat we verder iets kunnen beginnen." Maar Richards had nog een bezwaar. „Als onze vrind nu toevallig eens niet in het huis is, maar op weg daarheen, en voorbij dien auto komt, die op een eenzamen hoek staat te wachten met drie mannen erin, bent u dan niet bang, dat hij nog iets méér zal ruiken dan benzinedamp „Je hebt gelijk," zei Jeffrey. „Als we in de buurt komen, zal ik stoppen en op den hoek uitstappen, en dan kan Charles tien minuten lang flink in een richting doorrijden en dan omkeeren en terugkomen. Als jullie me dan bij dien hoek niet vindt wachten, kun je zonder stoppen nogmaals vijf minu ten doorrijden en dan terugkeeren." Daarna wijdde hij al zijn aandacht weer aan zijn stuurrad. De inspec teur en ik bleven eveneens zwijgen. Ik geloof, dat zelfs deze veteraan, die zoo veel van dergelijke avonturen had meegemaakt, een beetje opgewonden was door het vooruitzicht van de ontknooping. En wat mijzelf betreft, ik moest al mijn krachten tot het uiterste inspannen, om althans eenigszins kalm te schijnen. We voerden ons program zeer nauwkeurig uit. De chauffeur glipte op Jeffrey's plaats, minderde vaart, en Jeffrey stapte uit op den hoek, dien ik aanwees. De volgende tien minuten leken me wel een uur te duren. Maar ge lukkig bleek het niet noodig, dat we de manoeuvre nog eens herhaalden en een eindelooze vijf minuten verspilden aan nog een rit in de tegenovergestelde richting. Want toen we den hoek weer bereikt hadden, zagen we Jeffrey, die ons vanuit de schaduw toeknikte. „Rijd door," zei hij tegen den chauffeur, zoodra de inspecteur en ik uit den wagen waren gekropen, „en blijf rijden. Kom hier 't eerste uur niet in de buurt. Daarna denk ik wel, dat je je veilig hier zult kunnen posteeren om op ons te wachten." (Wordt mort gezet I tftekdlje* oangcn

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 31