<9/i ieU dooi om land. hjj die N0_ 4 door Oswald ballas 652 JIMMY5 Dat zult u misschien niet zoo grappig vinden," merkte Fielding droogjes op, „als ik u vertel, dat ik mijn toe stemming tot zijn huwelijk met mijn dochter afhankelijk heb gesteld van de voorwaarde, dat hij tweehonderd vijftig pond bij elkaar krijgt, waar hij geen schijn van kans op heeft. Dat lijkt mij een motief voor den diefstal." „Dat hebt u leelijk mis," zei Jimmy lachend. „U schijnt de voorwaarden van de overeenkomst niet goed meer te weten. Ik moet die tweehonderdvijftig pond zelf verdienen, zonder hulp van anderen. Dus als ik medeplichtigen had, ging de heele vlieger niet op." „Ik weet niet, waar de heeren 't over hebben," zei de inspecteur, „maar ik ken lord James al jaren, en ik weet wel zeker, dat hij geen aanleg heeft tot inbraak. U moest mij maar een lijstje geven van de vermiste voorwerpen, dan zal ik direct werk van de zaak maken. Ik hoef u niet langer op te houden, lord James." „Wel te rusten, inspecteur," zei Jimmy. „Wel te rusten, meneer Fielding. U moogt heusch uw oogen wei eens na laten kijken. Ze worden hoe langer hoe slechter." VII Om acht uur in den morgen, die volgde op de inbraak in Huize Septon, stond inspecteur Ritchie voor een huis in een zijstraat van de Celphus-straat, en vroeg naar meneer Harris. Hij was veldwachter in Crossborough geweest, toen Jimmy nog maar een jongen was, en hij had hem een paar malen gespro ken, sinds de jonge man zich in Whitechape! had gevestigd. Hij wist ook, wat maar heel weinig menschen wisten: waarom Lord James daar die kamers had betrokken. Jimmy had hem uitgenoodigd, bij hem te blijven ontbijten, en nu zaten de twee genoeglijk hun pijpen te rooken. „Ze hebben gisteravond den boel aardig leeggehaald bij Fielding," merkte de inspecteur op. „Wie 't gedaan heeft, moet heel aardig den weg in huis hebben geweten." „Kunnen ze zich niet met iemand van 't personeel verstaan hebben vroeg Jimmy, maar de inspecteur schudde het hoofd. „Fielding zegt, dat hij voor hen kan instaan. Hij schijnt ze allemaal al jaren te hebben. Ik heb mijn mannen overal laten zoeken, waar ik maar aan denken kon, maar de boel zal nu wel al lang opgesmolten zijn. Enfin, meer dan ons best kunnen we niet doen. Heb je zin,om een wandelingetje mee te maken?" „Als 't een interessant wandelingetje wordt," zei Jimmy lachend. „Kan best, dat weet je nooit vooruit." „Goed - dan zal ik 't er op wagen." Zij liepen naar den Mile-End-weg en gingen toen het web van smalle straatjes in, dat links van die verkeersader ligt. Na ongeveer anderhalf uur waren ze weer op den Cambridge-weg. Jimmy wees met een hoofdknik naar den slager, die aan de deur van zijn winkel stond. „Daar heb ik mijn schaapskoppen vandaan," vertelde hij. „Schiet je er nogal mee op vroeg de inspecteur. „Gaat best, geloof ik. Er zullen nog wat men schen opkijken dezer dagen." Opeens liet de inspecteur een gesmoorden uit roep hooren, en Jinuny wendde het hoofd opzij om hem aan te kijken. Ritchie hield de oogen gericht op 'n vrouw, die uit de herberg naast den slagers winkel was gekomen. Zij had 'n kind op den arm, en Jiminy zag, dat het dezelfde vrouw was, die hem te lijf had willen gaan, omdat hij haar man tegen den grond had geslagen. De inspecteur verhaastte zijn stap en raakte den arm van de vrouw aan. Zij keerde zich vlug. om en kromp toen in elkaar van vrees. „Zoo, Sal 1" zei de inspecteur gemoedelijk, „hoe staan de zaken tegenwoordig „Ellendig," antwoordde de vrouw bevend „meer dan slecht, meneer Ritchie." „Dat spijt me voor jou. Is Bill.." Zijn hoofd gaf een knikje opzij, -dat de vrouw volkomen scheen te begrijpen. „Nee, meneer Ritchie. Hij haalt heusch niks meer uit tegenwoordig." „Je gewone blauwe oog is present, zie ik. Is Bill thuis? Ik zou hem graag even spreken zoo maar als oude kennissen onder elkaar." „Bill is hier niet. Hijhij is naar buiten, om werk te zoeken." Als men naar het gezicht van den inspecteur No. 21 PROEFTIJD keek, ztu men gezworen hebben, dat bewering voor goede munt aannam. „Heeft hij geld thuisgelaten „Geen halve penny, meneer Ritchie en we hebben geen hap eten in huis." „Waar woon je op 't oogenblik „Hier vlak bij." „Je kunt zeker best een shilling gebruiken, hè „Asjeblieft, meneer Ritchie. Ik heb altijd gezegd, dat u nog de kwaaiste niet bent." Zij hield hem een hand voor, en de inspecteur liet er een geldstuk in vallen. „Maak nu maar gauw, dat je thuis komt," zei hij, „dan kun je een van de kinderen een brood laten halen. Rechtdoor naar huis hoor Geen kroegen. Ik houd je in de gaten." De vrouw bedankte huilerig en ging verder, een serie straatjes door, met den inspecteur en Jimmy op korten afstand achter haar. Eindelijk bleef zij staan voor een deur, die voor haar geopend werd. De inspecteur kwam snel nader en zette zijn voet tusschen deur en post. „Ik ga even mee naar binnen, Sal," zei hij. Met Jimmy volgde hij haar een morsige kamer in, waar een man, half gekleed, op een smerig bed lag. Er speelden een paar kinderen op den vloer. Toen de man op het bed de bezoekers zag, sprong hij vloekend op. „Houd je maar kalm, Bill," zei Ritchie. „Ik hoef jou niet te hebben. Ik kwam alleen maar even een praatje maken." Bill wendde toen zijn scheldwoorden naar de vrouw. „Laat dat 1" snauwde Ritchie. „Vertel me maar liever hoe zit 't met dat zaakje bij Fielding gisteravond „Wat voor zaakje," zei de man. „Waarom kom je daar hier voor „Kom kom, Bill, we hebben al eens vroeger samen zaken gedaan. Ik weet heel goed, dat je er heelemaal buiten staat, maar't zou me niets verwonderen als je zoo ongeveer kon vermoeden, waar de boel gebleven is. Zullen we zeggen een vijfje „Allemachtig 1 Een vijfje 1 Waar zie je me voor aan Een vijfje - en er moet wel voor tweehonderd pond geweest zijn I" De inspecteur scheen van die opmerking geen notitie te nemen. „Dan zullen we er een tientje van maken," zei hij. „Ik doe er tien pond bij," zei Jimmy. De man keek naar hem. „Wie is die guit vroeg hij. „Een vriend van me." „Nou, dan is 't geen vriend van mij. Ik weet niets, chef." Hier kwam zijn vrouw er tusschen. „Wees toch niet zoo'n idioot," riep ze. „Doen de heeren je soms geen mooi bod Billy meent 't zoo kwaad niet," ging ze voort, tot Jimmy sprekend. „Hij is alleen maar giftig op je, omdat je hem tegen de wereld hebt geslagen, snap je „Laat je mijn naam er dan buiten zei de man knorrig. BIJ BILTHOVEN, DE ZICH STEEDS UITBREIDENDE MOOIE FORENSENPLAATS IN DE OMGEVING VAN DE UTRECHT- SCHE HOOFDSTAD.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 12