HET vAM DE 12 We stapten flink door over den eenzamen, slecht-verlichten weg, waar ik nog geen week geleden met Gwendolen geloopcn had. „Ik geloof, dat alles in orde komt," zei Jeffrey eindelijk, bijna fluisterend. „Hij is om een uur of vijf uitgegaan en nog niet teruggekomen. Hij komt ge woonlijk laat thuis, heeft de hospita me verteld. Maar ik heb zoo'n idee, dat het nu niet lang meer zal duren, tenzij hij onraad vermoedt." Wat nog het meeste gevaar voor mislukking van onze plannen scheen op te leveren, was de mogelijkheid, dat „hij", wie hij dan ook zijn mocht, ons daar naar zijn pension zou zien toewandelen, al zag hij ons ook niet precies binnengaan. Het zien van ons drieën daar op dat uur van den avond zou voor iemand met een slecht geweten de meest verontrustende mogelijkheden doen opdoemen. De voordeur vloog open op 't zelfde oogenblik, dat we de stoeptreden beklommen vijf seconden later viel ze geruischloos weer achter ons dicht. Jeffrey richtte een vluggen, vragenden blik op de forsche vrouw van middelbaren leeftijd, die achter de deur stond en den knop nog vasthield. Ze was niet mooi, met haar roodgerande oogen en haar zorgelijk gezicht, vooral nu niet, nu ons bezoek haar blijkbaar gestoord had in haar toebereidselen voor het slapen gaan, zooals een haastig aangeschoten peignoir verried. Maar ze bleek heel geschikt en bruikbaar. Ze begreep Jeffrey's blik zonder dat er een woord gesproken werd. „Nee," zei ze, „nog niet." „Dan gaat alles tot dusver goed," fluisterde mijn vriend. „Brandt het licht nog in juffrouw Carr's kamer, en zijn de gordijnen goed dichtgetrokken?" „Alles is precies zoo gebeurd als u zei." „In dat geval hoeft u zich nergens meer druk om te maken. Gaat u maar rustig naar bed, en probeert u te slapen. Het kan nog wel uren duren, eer er iets gebeurt. Doet u in elk geval alsóf, zelfs als 't u niet lukt, hij mag in huis niets opmerken, dat hem ongewoon voorkomt. En nu vlug mee naar boven," dit was voor ons bedoeld „hij kan ieder oogenblik hier zijn." Hij ging ons voor naar Gwendolen's kamer, zonder verder nog een woord te spreken. Ze was op de derde verdieping, aan den achterkant van het huis. De eenige trap, die van de tweede naar de derde verdieping leidde, was een voortzetting van de achtertrap tusschen de eerste en de tweede. De mooiere halltrap hield bij de tweede étage op. Boven op het portaaltje waren twee deuren, en een streep licht onder een ervan wees ons Gwendolen's vertrekje. Jeffrey deed die deur open, en verzocht ons met een wenk, binnen te gaan. Richards en ik gaven beiden aan dat verzoek gevolg, maar deinsden op het zelfde oogenblik weer achteruit, want allebei meenden we in het bed een ge daante te zien liggen, goed weggedoken onder de dekens. „Dat is in orde," fluisterde Jeffrey „dat is enkel maar een pop van lappen. Die ouwe dame daar bene den heeft uitstekend haar best gedaan." Hij volgde ons echter niet naar binnen, maar bleef op het portaaltje tusschen de beide deuren staan. Ik kon zien, dat hij ergens over piekerde. „Is er iets niet in den haak vroeg ik. „Nee, dat geloof ik niet, maar ik kan hier niet goed uit wijs. Deze andere deur geeft toegang tot 'n zoldertje. Zijn kamer is aan den voet van de trap, en juist die smalle, steile trap maakt het hier een volmaakte ratten val, maar. „Wel," zei Richards, „als het een rattenval is, dan kunnen we niet beter doen, dan onze rat hiér vangen." „Hoe bedoel je „Nu, we waren immers van plan hem te pakken te nemen, zoo gauw hij hier binnen kwam, maar dit ka mertje zal misschien niet zoo donker blijken als we wel zouden willen. Hij kan ons zien staan, omkeeren, en nog ontsnappen. Maar juist onder aan de trap is een kleine nis, waar 't zoo donker is als in een inktpot. Ik zou daar kunnen wachten tot hij zijn kamer uitkomt en naar boven klimt. Dan ga ik op post staan onder aan de trap om hem den weg af te snijden, en dan kan hij ons niet ontgaan." Jeffrey fronste peinzend zijn wenkbrauwen en streek zijn haar den verkeerden kant op. „Ja, dat lijkt me verstandig," zei hij tenslotte. „Dat moesten we dan maar doen." We hadden intusschen allemaal onze schoenen uit getrokken en de inspecteur verliet de kamer zóó geluid loos alsof hij zelf een spook geweest was. Toen nam Jeffrey het vertrekje nog eens grondig in oogenschouw. Het was een doodeenvoudig, prozaïsch hokje. Een witgelakt ledikant stond in den eenen hoek, met een klein tafeltje ernaast en een eindje verder een wasch- tafel. Aan den tegenovergestelden muur zagen we een gewoon eiken bureautje tusschen twee gaspitten, waar van er één brandde. Jeffrey sloot de deur en fluisterde me toe, het licht uit te doen. „Maar pas op," zei hij dringend, „dat je HET VERHAAL TOT NU TOE: Het geheim van de spreekkamer is. dat dr. Marshall in zijn spreekkamer werd ver moord door vergif, ledereen, die hem dien dag kwam consuiteeren. o.a. Gwendolen Carr en de heesche tooneelspeler Stan- cliffe, heeft een alibi.- eveneens de als dief bekend staande Pomeroy. op wien men een robijn van den vermoorde vond. Op de zitting van den coroner rijst sterke ver denking tegen dr. Armstrong, assistent van den vermoordemen denkt dat het ver9'f den hals werd geprikt met een injectiespuitje, waarvan men een gedeelte in de spreekkamer had gevonden. De tooneelspeler Stancliffe tracht zelf het ge heim op te lossen en zuivert dr. Armstrong, omdat hij bewijst dat men zich vergist heeft over den tijd van den moordGwen dolen Carr vertelt aan hem en aan Drew, die een vriend van den vermoorde is. dat zij op den dag van den moord dr. Mar shall wilde spreken over haar verloving met zijn zoon en dat hij haar onbeschaamd te woord stond, ofschoon hij bekend stond als een zeer beschaafd man. Het blijkt nu dat Gwendolen een uur in de spreek kamer gebleven moet zijn, nadat de dok ter reeds vermoord was. hetgeen, met andere aanwijzingen, aanleiding is dat dr. Armstrong, die in hechtenis is. in vrijheid wordt gesteld. De mededeeling van Gwendolen dat het indertijd sterk naar tabak rook in de spreekkamer, brengt een vriend van Drew, Jeffrey, op 'n nieuw spoor. Hij bewijst dan ook dat Gwen dolen niet heeft gesproken met dr. Mar shall. die toen al dood was. maar met diens moordenaar. Gwendolen komt in doodsangst bij Drew en Jeffrey en ver telt dat zij iederen nacht den vermoorde in haar kamer ziet. Zij blijft bij Madeline fde weduwe van dr. Marshall), terwijl Drew en Jeffrey met politie naar haar pension gaan. schaduw niet op dat gordijn valt; dat zou alles kunnen 1Y|_ bederven, 't Is volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat onze man op het oogenblik naar die lichtplek staat te kijken, en wacht tot ze verdwijnt, 0111 in huis te komen." Nadat ik het licht had uitgedraaid, trok hijzelf het gordijn op en zette het raam een klein eindje open, terwijl hij voorzichtig opzij ervan bleef, zoodat hij zich niet blootstelde aan ontdekking door den man, die daar buiten in de duisternis misschien gespannen stond te loeren. Toen het gordijn was opgetrokken en de blauw-witte stralen van de groote booglamp op den hoek hun lichtplek op den vloer wierpen, was de kamer, zooals Richards al gevreesd had, inderdaad niet zoo donker als wij wel ge- wenscht zouden hebben. De weerkaatsing van die plek op den grond ver spreidde een zacht schijnsel door het kleine kamertje, zoodat we, zelfs al kozen we de donkerste hoeken uit, moeilijk konden hopen, ongezien te blijven. Maar Jeffrey bedacht spoedig een oplossing voor dit probleem. Er lag een recht hoekig, donker tapijtje op den grond voor het bed, en dit sleepte hij naar het midden van het vertrekje, zoodat het juist in de lichtplek kwam te liggen. Het absorbeerde de stralen, inplaats van ze te weerkaatsen, en maakte de kamer belangrijk donkerder. We namen ieder een van de harde, rechte stoeltjes, waarmee het vertrek gemeubeld was, en gingen in het donker zitten wachten. De veronderstelling van mijn vriend, dat een paar glurende oogen op ons verlichte raam gericht waren geweest, in afwachting dat het licht zou verdwijnen, scheen bewaarheid te worden. Het duurde geen drie minuten, of we hoorden het geklik van een huissleutel in het slot van de voordeur. De onbekende, wie het ook zijn mocht, sloot de deur achter zich en liep de trap op naar zijn kamer op de tweede verdieping. Hij deed dit alles stil en rustig, maar volstrekt niet sluipend kortom, zóó precies als iedere andere pensiongast, die laat thuis komt en niemand storen wil, dat ik me een oogenblik ongeloovig afvroeg, of dit nu heusch de gevaarlijke man was, op wien we wachtten. Maar tenslotte deed hij tot dusver ook niets ongeoorloofds hij be hoefde niet te sluipen of elk geruisch te vermijden. Ik hoorde Jeffrey fluisteren, zóó zacht, dat ik het nauwelijks kon ver staan. „Voor 't oogenblik is alles in orde hij is Richards voorbij in de bene dengang." Ik durfde niet te antwoorden. De geheimzinnige gebeurtenissen, die we verwachtten welken vorm die dan ook mochten aannemen konden zich nu elk oogenblik voordoen. Pas toen we later op onze horloges keken, kreeg ik er eenig begrip van, hoe lang dat ontzenuwende, werkelooze wachten geduurd had. 't Scheen eindeloos Ik had verwacht, en Jeffrey met mij, dat het een of ander zwak geluid ons wel van te voren zou waar schuwen, dat onze man in aantocht was, iets, dat ons den tijd zou laten om van onze stoelen op te staan en ons gereed te maken, den indringer te bespringen. Een waarschuwing kregen we inderdaad, maar niet vóór het te laat was om ook maar de geringste beweging te kunnen wagen. En het was heelemaal geen geluid het was alleen maar een kille tocht, die langs onze gezichten streek. De deur moest zijn opengegaan, maar dan volkomen geruischloos. Ik spande mijn oogen tot het uiterste in en staarde in de richting ervan, maar ik zag niets, volstrekt niets hoogstens een vormlooze plek duisternis, nóg zwarter dan het overige gedeelte van de kamer.... En toen, ik weet niet waarom, keek ik plotseling naar de lichtplek midden in de kamer. Het was werkelijk geen zelfbchecrsching, die me weerhield, het luidkeels uit te schreeuwen bij wat ik daar zag I Het was eenvoudig de absolute verlamming van den lijder aan nachtmerrie. Al had ik er mijn leven mee kunnen redden, dan had ik nog geen geluid kunnen geven. Ik kon zelfs geen adem halen, en ik ben ervan overtuigd, dat mijn hart een volle seconde lang volkomen stilstond. Daar, in het helle witte licht, dat er van de boog lamp daarbuiten recht op scheen, zag ik 't gezicht, niets dan het gezicht, van den man, die twee weken tevoren in zijn bureau in 't hartje van New-York vermoord was Maar ik had het nog nooit zóó gezien als nu, want het zag er op dit oogenblik uit als 't verwrongen dooden- masker van een vermoorde. Het vleesch, voor zoover dat te zien was boven den korten, donkeren baard, dien hij droeg, was van een vale, lijkkleurige bleekheid. De oogen puilden uit, lichtloos en uitdrukkingsloos ze weerspiegelden het licht, dat erop scheen, maar dof en troebel. De onderkaak hing slap neer en de tong stak akelig uit den open mond. Gedurende eenige oogenblik- ken een seconde of tien meen ik achteraf bleef het volkomen levenloos, volkomen onbeweeglijk. Ik zelf kon evenmin eenige beweging maken of eenig geluid geven als wanneer ik van marmer was geweest.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 28