De Tweeling
VAN DE CEVANCENIS
692
VRIJDAG 28 OCTOBER 1932
No. 22
John's oogcn schoten vol tranen. „Neem er een
prettigen tijd van, James," zei hij. Ik kan het
wel veertien dagen uithouden. In de la van mijn
tafel, op m'n kanier, zal je eenenveertig pond
vinden. Haal die en neem er een prettige va-
cantie van."
„Dank je, dank je, beste kerel. Maak je niet
ongerust. Ik kom terug, en den eersten keer, dat
ik nachtdienst heb, verwisselen we weer,"
Een uur later wandelde de ex-gevangene de
poort der gevangenis uit, om den trein naar Londen
te nemen. Dorchester lag voorgoed achter hem, was
zijn vroolijke gedachte. Twee dingen slechts ver
ontrustten hem. Eerstens de vingerafdrukken.
Wanneer hij niet terug kwam en John vermoedens
kreeg, zoodat hij den directeur inlichtte, konden
de vingerafdrukken de waarheid bewijzen. Maar
hopelijk was hij, James, dan al op weg naar Ameri
ka. Dan als die bloedhond van een Bolding eens
op zijn spoor kwam Bolding was een soort van
obsessie voor den anders niet nerveuzen James.
Voor inspecteur-detective Bolding had hij een
krankzinnigen angst.
James bracht de dagen in Londen door, zooals
van een man van zijn slag was te verwachten.
Goed eten, vooral goed drinken. Na tien dagen had
hij nog vijf Pond over het werd nu tijd 'n schip
te zoeken, waarop hij zich als matroos kon verhu
ren. Toen gebeurde het. Op een hoek van Piccadilly
Circus liep hij den elfden dag bijna een man tegen
het lijf, die meteen een vreemden, onderzoekenden
blik op hem wierp. Met bijna bovenmenschelijke
zelfbeheersching gelukte het James kalm door te
loopen. Maar het bonsde in zijn hersens dat was
inspecteur BoldingTien minuten later had hij
zich overtuigd, dat Bolding hem volgde Wonder
lijk genoeg gaf die wetenschap hem zijn koelbloe
digheid terug. Hij wist in elk geval, dat hij de eerste
uren veilig was voor een aanhouding, want Bolding
zou natuurlijk doen, wat hijzelf ook in zoo'n geval
zou gedaan hebben telefoneeren naar Dorchester,
om te informeeren of no. 572 in zijn cel zat. Dat
antwoord zou bevredigend zijn, maar James wist
maar al te goed, dat Bolding een instinct bezat
voor misdaad al zou Dorchester bevredigend
antwoorden, toch zou Bolding hem nog een tijd
Onbewust was de oude Brown, hoofdcipier van
de Dorchester-gevangenis, door de woorden,
op zijn sterfbed gesproken, gedeeltelijk oor
zaak van de tragedie, die in later jaren plaats
greep. Van zijn twee zoons tweelingen, die zoo
op elkaar leken, dat ze in hun jeugd een beziens
waardigheid van de streek waren stond alleen
John aan zijn sterfbed. James was destijds in
Amerika, maar John werkte als cipier in dezelfde
gevangenis als zijn vader. Dus was het alleen
tot John, dat de oude hoofdbewaker over hun
toekomst sprak.
„Jij bent als ik, John, langzaam maar zeker. Jij
zult eens worden, wat ik ben, hoofdbewaker."
Er was 'n kleine pauze. „Maar James 1 Ik wou, dat
hij hier had kunnen zijn. Over hem heb ik dikwijls
nagedacht. Uiterlijk kon ik jullie nooit onderschei
den. Maar inwendig verschillen jullie hemelsbreed.
Hij is te vlug, te overijld. Ik heb zoo'n idee, dat
hij nog eens in moeilijkheden zal raken. Help hem
dan, John help hem.Beloof 't me."
Die woorden had John nooit vergeten, ofschoon
hij alsnog geen gelegenheid kreeg ze in praktijk
te brengen. Hij zag zijn broer weinig maar spaar
zame brieven lichtten hem in, dat James „iets" in
de city was en een schitterende carrière maakte.
Dan voelde John een stillen, maar grooten trots
op den broer, altijd reeds door hem bewonderd we
gens zijn energie en vlug initiatief.
Hij was 37 jaar oud, toen 't op zekeren dag zijn
taak was, een dien dag aangekomen gevangene,
ingeschreven onder den naam Stoner, naar de ge
vangenis-badkamer te begeleiden. Het was zijn
broer James, veroordeeld tot 15 jaar wegens dood
slag op een misdadiger-collega in oplichtersprak
tijken. Doodsbleek stond John zijn broer aan te
staren, terwijl deze zich ontkleedde.
„Een massa er van was niet waar, John," mom
pelde hij. „Een massa! Bolding, de man van Scot-
land-Yard, heeft een massa uit me gehaald, dat
niet waar was. Ze wisten, dat ik altijd zenuwachtig-
bang voor Bolding was. De man, dien ik doodde,
was net als Bolding. Ik was bang voor hem, en hij.
pleegde chantage op me. Maar Bolding heeft het
erger gemaakt. Daar had ik geen 15 jaar voor ver
diend, John. 15 jaar 15 jaar
Dagen lang liep cipier Brown als in trance
door de gevangenis. Tijdens nachtelijke dienst
uren, wanneer er even gelegenheid was, hoorde
John bij stukjes en beetjes de carrière van James,
die geëindigd was in de Dorchester-gevangenis.
Zijn verhaal was grootendeels leugen, want James
was een meedoogenlooze maar vooral laffe schurk,
het gevaarlijkste type uit de misdadigerswereld.
Cipier Brown geloofde dat niet. Noch zou hij het
geloofd hebben als iemand het hem verteld had.
Hij had altijd van James gehouden en hem bewon
derd, terwijl gevangene 572 zijn broer als een vol
maakten dwaas beschouwde. Tot de vluggen van
geest behoorde John niet, maar dat werd in een
gevangenis niet vereischt. Daar moet men bedaard
en eerlijk zijn, en dat was John tot dusver steeds
geweest. Hii had zijn broer tijdens hun korte nachte
lijke gesprekken de laatste woorden van hun vader
verteld. De sluwe gevangene zorgde, dat de indruk
dier woorden op John nog versterkt werd. Inder
daad wogen ze den cipier op zijn simpel gemoed.
Maar wat kon hij anders doen dan zijn broer af
en toe tersluiks 'n stuk tabak toe te stoppen
Inmiddels zat gevangene 572 in zijn cel, en broedde
plannen plannen. Reeds lang koesterde hij een
diepen, kouden haat jegens John, die vrij was.
Maar dien haat wist hij te verbergen achter 'n aan
doenlijke aanhankelijkheid. Het medelijden van
John moest versterkt worden, de woorden van den
ouden hoofdcipier voortdurend verlevendigd wor
den. Want dat alles moest den geraffineerden be-
Alle ruimte wordt gebruikt door
den schip/ier. zoodat er bijna
geen plaats bij het roer over
blijft en 't deurtje van de kajuit
onder het stroo schuil gaat.
drieger behulpzaam zijn voor de uitvoering van een
plan. Want no. 572 had een plan bedacht een
vernuftig plan.
De tijd voor de uitvoering daarvan kwam, toen
John zijn broer vertelde, dat hii over drie weken
zijn jaarlijksch verlof van twee weken zou nemen.
„Wat heerlijk, John," zei hij, diens hand grijpend.
„Je verdient het. Maar ik ik ben dood of gek
tegen den tijd, dat jij terugkomt."
„Eh John staarde hem aan.
„Ik kan 't niet meer uithouden, beste jongen.
Te veel geprakkizeerd. Ik kan niet meer. Als ik
maar eens als ik maar eens van de heerlijke
vrijheid kon genieten. Even maar Anders ga ik
dood, ik voel het." Hij greep zijn broer bij de
mouw. „John, als ik als ik eens 2 weken vrij was,
't zou mijn leven redden." Hij vertrok zijn gezicht
diep-tragisch. „Je kunt 't voor me doen, John.
Geef mij je twee weken, om mijn leven te redden.
Door onze verschillende kleeding is het nog niet
opgevallen, hoe sterk we op elkaar lijken. Maar als
jij wilt, kunnen we van plaats verwisselen, voor
veertien dagen maar, John."
Cipier Brown keek ontsteld. „Groote goedheid,
James, stil toch. Dat is dat is Dat kan toch
niet."
De ander, kalmer dan zijn broer, duwde John
naar de deur van de cel. „Denk er over na, John.
Denk er over na. 't Gaat makkelijk
Op zijn verdere nachtronde staarde John Brown
wezenloos voor zich uit. ,,'t Kan niet, 't kan niet,"
mompelde hij. Maar dan
hoorde hij zijns vaders
woorden „Als 't noodig
is, John, help hem dan."
Zoo rijpte langzamer
hand in hem de beslis
sing, den geliefden broer
op die wijze te helpen.
James Brown, alias
Stoner, was 'n menschen-
kenner.
Het was de gevangene,
die het geduldigst en het
voorzichtigst was. Tot
zijn verbazing moest
John ervaren, dat zijn
broer letterlijk om alles
gedacht had. De lengte
van hun haar, de toe
stand der kiezen James
gaf aan alles zijn aan
dacht. Ook wende hij zich
een paar spraak-eigenaar-
digheden van John aan.
Toen de cipier op den
dag van zijn verlof, des
morgens om vijf uur, op
het einde van zijn nacht
ronde de cel van no. 572
binnenging en beide man
nen haastig van kleeding
verwisselden, zou nie
mand gezegd hebben, dat
het niet de bewaker was,
die een afscheidshand-
druk wisselde met den
man in 't gevangenispak.