PROVINCIE
±2^"TZ
w
RYMEN VAN EENEN OUDEN HEER
710 VRIJDAG 4 NOVEMBER 1932
No. 23
t foverig berucht *cJ
Laest sprack ick eenen man, die ick wel Iangher kende
maer uyt het oogh verloor, hij was toen in elende
en hadt gheen roden duyt, kon over niets vervoeghen
Thands leeck hij een rijck man, syn vingerleden droeghen
goudene ringhen fraay, syn das een gouden speld
juweel-besef en ryck, hij was een ander man,
lek keeck hem even aan, en siet, ick sprack hem an.
Ick seyde: lieve vrindt, ghy siet er daenigh uyt:
Wat is met U geschied? Werdt Fortuna u bruyd,
Of erfde ghy weliight een vorstelyck vermoghen?
O, vrind, so seyde hywaer syn toch Uwe oghen
Het is thands ghene konst, om spoedig ryck te syn,
Men hoeft hiertoe gheen gheld, maer slechts een weinigh schyn,
Men huyrt een fraay gebouw en gaet daerin dan sitten,
twee knechten aen de deur, in rode en in gitten
livrei die deftigh staet, wel dat is suffisant,
men is in korte tydt de ryekste man in 't land
Ick seijae, sekerlyck, de schyn is invloedrycke
Sy is een machtigh dingh en kent nau haers ghelycke,
maer siet: ghy sit daer nu so welghemoed ter neer,
en speelt den banjerheer, en doet sulks met veel swier,
maer wat is nu U vack
Wel, vrind, ick ben banckier!
Zicht op het landelijke dorpje Waarde,
waarlangs de Schelde stroomt.
In de haven van Ierseke, waar naast oesters
en mosselen nu ook bieten worden aangevoerd.
illand steea^ rfie
Dorpsgezicht te Krabbendijke, dat met z'n ge
asfalteerde straten een steedschen indruk maakt.
n de
koeie"
Ossen1"
den
Kruiningen in middagrust, die door het om
gelegde verkeer chronisch is geworden.