s dat is het goede woord. Bijna net zoo lollig als een brand, die echter meer sensatie geeft. De mensch houdt nu eenmaal van een onderbre king van de sleur, zelfs al gaat dit ten koste van wat materieel, maar is het hem kwalijk te nemen? Laat hij maar lachen om den meneer die fanatiek achter zijn in het water ver dwijnend bolhoedje aanhuppelt, laat hij lachen 0111 de juffrouw op de fiets, die met opbollende rokken worstelt tegen den storm, met achterovergezakten hoed en ver waaide haren Laat hij maar lachen om de dakpannen van buurman, die holderdebolder, als speelden zij tikkertje, van het dak rollen. Laat hij lachen om den plotseling wankelenden en wegzwiepcnden schoorsteen, die op de straat uiteengrui- zelt voor de voeten van ijlings uiteenstuivende men- schen. De storm is emotioneel, hij trekt en scheurt het leven van allen dag uiteen, hij zet het kalme sleur- levcntje, dat traag langs dezelfde weggetjes gaat, dag in, dag uit, in sneltreinvaart. De storm is een kwajongen, en omdat hij dat is, mogen we hem graag. Want in elk van ons is iets van dienzelf den kwajongen overgebleven. Het moge zijn, dat we hooge boorden dragen en pandjesjassen, het moge tevens zijn, dat we niet dikwijls meer een kinderlijken glimlach kunnen vinden, als de storm zijn hoofd opsteekt, wordt Sinds enkele da- yen stormt het en de wandelaar ge niet van het schouwspel. Wij menschen vinden den storm lollig verrast, houden den kop op den wind en trachten buiten de gevaarlijke kustzone te blijven. En de visschers, met hun kennersblik, hebben het zien aankomen en zijn veilig thuisgebleven. Wij menschen vinden den storm lollig. Lollig, en lachen om de juf frouw op de pets W_^inds enkele dagen stormt het. Laag trekken de zware, grijze wolken over onze eilan den, voortgezwiept in den greep van den feilen wind. Zij komen aanzetten, in onafzienbare rijen uit het Noord-Westen, en van tijd tot tijd storten regenvlagen mee en mengen zich in het wilde spel. De booinen staan te trillen aan hun wortels, zij worden weggezogen, duiken, rijzen weer, den heelen langen tijd dat de storm woedt. En de hui zen, in schijnbare onbewogenheid, trillen en sid deren in hun sterke muren, en de wind sluipt langs de hooge daken en sleurt dakpannen in grimmige woede naar beneden. Op de velden grijpt de wind een vereenzaamden hooiberg aan en waait speelsch de plukken hooi overal heen. Verder, op de zee, is het geen spel meer. Daar wordt een strijd ontketend, daar wordt wat op het land nog slechts spel is, tot een grimmig gevecht, en daar staan menschenlevens op het spel De enkele booten, die door den storm werden

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 8