CALDER WILSON
Md publiek
756
VRIJDAG II NOVEMBER 1932
No. 24
John Holmwood, directeur der handelsmaatschap
pij, die zijn naam droeg, keek op van zijn groot
bureau, toen zijn zoon het privé-kantoor bin
nenkwam.
„Zoo, ben jij *t?" zei hij. „Ga zitten."
Hij was niet boos, alleen maar erg streng.
„Ik heb er genoeg van," begon de vader. „Je
voert al jaren niets uit maar nu haal je streken
uit met je kameraden, die in de kranten komen,
en nu zal ik er een eind aan maken. Je komt hier
als jongste klerk je begint aan 't begin. Wees
maar blij, dat je niet als loopjongen in een winkel
hoeft te beginnen, zooals ik gedaan heb."
George bleef zijn vader zwijgend aankijken.
„Weet u niet iets anders vroeg hij toen. „Kan
ik niet ergens anders werken, zonder dat die be
dienden, die me kennen, voortdurend op me loe
ren en zitten te grijnzen
„Nee. Je werkt hier of je zoekt je eigen weg,"
zei de vader vastberaden. Hij had zijn besluit, zijn
vast besluit, uitgesproken en hij was blij, dat
't er uit was. Want hij hield van zijn jongen met
zijn heele eerlijke hart.
„Je kunt natuurlijk een weekje bedenktijd krij
gen," zei hij. „Ga een weekje weg, naar een rustig
plekje, en dan kom je terug, om aan 't eerlijke werk
te beginnen. Geld noodig
George stond op met een strakken mond, die
toonde, dat hij niet voor niets de zoon was van den
krachtigen Holmwood.
„Nee, dank u," zei hij. „Ik zal me wel redden."
„Neem maar iets, dan hoef je niet te schrijven."
„Ik zal heusch nergens om schrijven, vader.
Tot over een week."
Toen de deur dicht was achter den zoon, zat de
vader te peinzen, en hij voelde zich niet zoo vol
komen zeker meer van zijn zaak.
En George ging naar huis, om een sportpak aan
te trekken en zijn oude fiets op te zoeken. Reisgeld
kon er van de drie pond, die hij in zijn zak had,
niet af.
Hij fietste weg door den zonneschijn, met een
allesbehalve licht hart en een zekere spanning in
zijn kaakspieren, die hem zeer op zijn vader deed
lijken. Maar de lanen van Surrey sterkten hem met
haar kalme schoonheid, hij begon zich prettig te
voelen, en toen hij afstapte voor een herbergje
in het dorp Oak Green, toen leek het dreigende
kantoor hem werelddeelen ver weg, en genoot hij
van het „mooie plaatje", dat hier dorpsplein
heette een groote eik in 't midden met een bank
er omheen, en in 't rond jongere boomen, en aan
weerszijden de dorpsstraat, die aan de ééne zijde
uitliep op een oude steenen brug, aan den anderen
kant naar een heuvel.
Zelfs de winkels hadden iets dichterlijks. Een
kruidenierswinkeltje, waar de naam „Toots"
boven stond, had een bloembedje onder 't raam,
waarachter een keurige verzameling blikjes ge
stapeld stond. Men kon zich eenvoudig geen aan
trekkelijker winkeltje voorstellen, vond George.
Maar dat kwam wellicht gedeeltelijk door de
winkelierster. Zij was jong en slank en blond, en
op 't moment, dat George Holmwood haar winkel
bewonderde, stond zij te worstelen met een zonne-
(bij de uitdieping der haven van Spakenburg)
scherm. Met de armen hoog gestrekt stond zij
te duwen met een stok-met-haak, maar er scheen
iets aan te haperen, het lukte niet.
„Kan ik misschien helpen?" hoorde toen het
meisje een prettige stem achter zich.
Mary Ricksby schrok, zeer correct, en gaf den
jongen man toen een correct glimlachje.
„Als u zoo goed wilt zijn -ik heb geen hulp
vandaag," zei ze.
En in een oogenblik was het weerspannige scherm
naar zijn nachtelijk verblijf gedreven.
Zij dankte hem en nam den stok weer van hem
over. Maar George Holmwood maakte geen aan
stalten om te vertrekken. Hij keek rond, en Mary
wachtte beleefd tot hij zich reisvaardig zou toonen.
„Zou ik hier niet ergens kunnen logceren
vroeg hij. „Ik ben nogal moe."
Mary staarde een beetje onnoozel.
„Jaeh.... hier vlak over is de Roode Draak."
„Mag ik dan nog even terugkomen, als ik er mijn
fiets heengebracht heb Om wat te knopen en zoo.
Ik ken hier niemand, ziet u."
Zij verstrakte onmiddellijk.
„O, ik heb 't erg druk," zei ze.
„Dan kan ik misschien helpen, met sluiten of
zooIk kom direct."
„Ik kan onmogelijk...." Zoo begon Mary zeer
correct, maar 't helpt niet, streng te doen tegen een
knappen, jongen man, die al buiten gehoor is, en
glimlachend omkijkt..
Mary ging dus den winkel weer binnen, en ze
bloosde een beetje. Enkele minuten later kwam
Holmwood terug, glimlachend en opgewekt.
„Zoo.. gebruikt u me nu maar een uurtje als
knechtje," zei hij. „Bent u hier heelemaal alleen
„O neen, vader is boven, maar hij is niet in
orde. En we hadden een bediende, maar die is
vanmorgen weggegaan. Hij kon in Hopham een
betere betrekking krijgen."
„Zoo zoo, dus nu moet u alles doen, hè Wat
ik zeggen wou mijn naam is Holmwood. Aange
naam, juffrouw Toots."
„Aangenaam, maar ik heet geen Toots, geluk
kig. Vader is alleen maar filiaalhouder. Meneer
Toots woont in Londen. Vader is hier al jaren,
maar 't gaat niets goed, sinds hij ziek is. Brender,
bij de brug, doet alles om ons de klanten af te
nemen."
„Afschuwelijk 1 Wat doet hij dan
„O, als je een half pond thee koopt krijg je
een ons toe, en zoo. En de menschcn snappen hier
niet, dat ze dan eenvoudig een mindere kwaliteit
krijgen, en alles toch zelf betalen."
„Idioten riep George. „En kunt u niets terug
doen
„Ik zou niet weten wat, ik heb geen recht.
Meneer Toots komt af en toe de boeken nakijken.
Wat zou hij wel zeggen, als ik..
Mary Ricksby vergat, dat zij dien jongen man
eigenlijk heelemaal niet kende. Zij was zoo vol van
haar zorg, dat 't haar goed deed, er eens over te
kunnen praten.
Het was intusschcn gaan schemeren, en de win
kel moest gesloten worden. En het was George
Holmwood, die met veel rumoerige geestdrift de
luiken voor de ramen plaatste en sloot. Het ging
vlot alleen het laatste luik wou den bek niet in
het slot laten springen, en terwijl George daaraan
tobde, hoorde hij iemand spreken tegen Mary, die
op den drempel naar hem stond te kijken.
„Zoo, hebt u een nieuwen bediende, juffrouw
Ricksby?" vroeg een stem, die schamper klonk.
„Nee, meneer Brender, een.... een vriend, die
me even helpt."
„Da's nog prettiger," zei Brender. „Diensten
zonder betaling. Jullie meisjes weten er wel raad
op, dat moet ik zeggen."
„Dat moet u niét zeggen als u tenminste
verstandig bent," sprak Holmwood vlak bij zijn
oor.
En de dikke, bleeke Brender draaide zich op zijn
hakken om, en zag twee booze oogen vlak voor de
zijne.
,,'t Was maar een grapje, jongeman. Juffrouw
Mary weet wel, dat ik 't niet kwaad bedoel."
„Goed als u dan maar beleefd blijft. Anders
krijgt u last. Nog iets-van Toots noodig, om uw
voorraad aan te vullen