door CHARLES GRRVICE Boven haar Stand HMM HOOFDSTUK I. De kermis te Cumberleigh was in vollen gang. Lang geleden, in de goede of de slechte tijden van voor heen, zooals men het noemen wil, werd er elk jaar minstens één kermis gehouden in elke stad, groot of klein. Maar het oude, vroolijke Engeland, dat zoo'n goeden naam had onder de pretmakers van voorheen, is langzamerhand een saai en vervelend en ocr- ernstig Engeland geworden, en wanneer men nu 'n kermis bezoeken wil, moet men heel ver naar het een of andere afgelegen stadje in de provincie reizen, om mannen te ontdekken en vrouwen die er zich nog niet voor schamen in het openbaar te toonen, dat zij menschen zijn, in staat zich als rustige burgers openlijk aan hun vreugde over te geven en althans eens in het jaar eens los van den band te zijn. De kermis te Cumberleigh werd altijd juist even buiten de stad gehouden op een uitgestrekte gemeenteweide. Zij duurde drie dagen en in die drie dagen vergaten de brave inwoners der stad al hun zorgen en verdriet en aten en dronken en vierden feest, dat het een lieve lust was. De kermis was er dè grootc gebeurtenis van het jaar. En nu was 't de derde en laatste dag en de kermis was op haar hoogtepunt. De laantjes tusschen de kraampjes waren gevuld met een dichte massa pret makers, mannen en vrouwen op hun paaschbest uitgedost, sommigen met hun kinderen op de schouders. Er heerschten een leven en een drukte, zooals men dat alleen van 'n rechtgeaarde kermis verwachten kan. Overal schreeuw den de spullebazen orh het hardst dooreen om het publiek op de hoogte te brengen van het vele moois en wonderbaars, dat in hun tenten te zien was, en om de menschen uit te noodigen binnen te treden, terwijl daar tusschendoor het gebrul van een leeuw uit een circustent klonk, aangevuld door het vroo lijke gezang van half aangeschoten groepjes, die uit een der vele biertenten kwamen. De draaiorgels van mallemolens en luchtschommels deden eeri wan hopige poging om elkaar te overschreeuwen, terwijl vrijwel elke eigenaar van een tent over een trom beschikte, waarop hij zoo onbarmhartig roffelde, alsof het er om te doen was, het vel in den kortst mogelijken tijd aan stukken te slaan. Overal tusschen de tenten in stonden groepjes straatmuzikanten en doedelzakspelers, terwijl de vindingrijke man met de drie vingerhoeden en de erwt het publiek met heesche stem toeschreeuwde, dat het zichzelf onrecht aandeed, wanneer het niet eens een gokje met vrouwe Fortuna waagde. Ietwat van de hoofdtenten verwijderd, bevonden zich de woonwagens van rondtrekkende zigeunergezel schappen, zonder welke geen ker mis compleet is. En speciaal op de kermis van Cumberleigh namen zij een gewichtige plaats in met hun schiettenten, hun vroolijke keuken en kramen, waar op de meest fan tastische manier de toekomst voorspeld werd. Overal gingen die donkerharige en bruingetinte meis jes met haar kleurige, onafschei delijke hoofddoeken door de me nigte, en zij fluisterden den voor bijgangers toe „Mag ik u de toe komst voorspellen, groote heer. Mag ik uw geluk lezen uit uw hand, schoone dame." Kinderen zoo bruin als een noot zaten op de trapjes der woonwagens of speelden onver schrokken tusschen de hoeven der paarden, terwijl zich in het cen trum der kolonie, rondom 'n ketel, die boven een vuurtje opgehangen was, een groepje zigeuners bevond, die even rustig en ongestoord hun middagmaal verorberden, als waren zij ergens in een maagdelijk woud. Even buiten dit kringetje van genoeglijk etende menschen leunde een jong meisje tegen een der woonwagens. Haar donkere oogen, half verborgen achter de lange, zwarte oogharen, hadden 'n droo- merige uitdrukking, als tuurden zij in een heel andere wereld, als zagen zij niets van de bonte menigte en het uitbundige tafereel, waarop zij rustten. Wat haar kleeding betrof, verschilde zij vrijwel in niets van de overige leden van den stam, met deze uitzondering even wel, dat het bruine wollen japon netje niet vuil of gescheurd was en dat zij geen gouden ringen in de ooren of aan haar vingers droeg, zooals de anderen. Integendeel, het japonnetje, dat om haar slanke leden sloot, was goed van snit en zij droeg het, alsmede de roodc shawl, die losjes om haar hoofd gewikkeld was, met dat niet te definieeren air van gratie en gemakkelijkheid, dat sommige vrouwen aange boren is en dat nooit of te nimmer kan worden aange leerd. Zij was van middelmatige gestalte, maar rank en welgebouwd. Heur haar was donker bijna zwart. Haar oogen waren groot en vol glans en uitdrukking en hoewel schoonheid volstrekt geen zeldzaam verschijnsel onder zigeunermeisjes is, was de schoonheid van dit meisje zeer opvallend. Dat zij een betere japon aan had en deze met meer dan gewone gratie dróeg, had ongetwijfeld tot reden, dat zij de koningin van haar stam was. En wellicht was aan ditzelfde feit de rustige waardigheid, die haar zoo buitengewoon goed kleedde, toe te schrijven, toen zij daar, droom-verloren, tegen den woonwagen geleund stond. Er kwam een man langzaam in de richting van het kamp geslenterd. Hij was een zigeuner, zooals de anderen, maar gekleed in een goor, oud pakje, dat het afgedankte costuum van een klerk of winkelbediende had kunnen zijn. Hij was een man van omstreeks vijftig jaar, op wiens overigens welgevormd gelaat duidelijk de sporen zichtbaar waren van uitspattingen en een verkwistende levenswijze, terwijl een paar listige oogen en een mond, waarom van tijd tot tijd een meesmuilend en hoonend lachje zichtbaar werd, zijn uiterlijke ver schijning nu niet bepaald ten goede kwamen. Hij bleef staan, toen hij het meisje ontdekte, en scheen op het punt haar het een of ander te zeggen, toen hij zich met een ruk omwendde en zich bij het groepje voegde, dat om het vuur ge schaard zat. Hij had een heel eigenaardige manier van loopen, welke er geheel en al op gericht was te verbergen, dat hij iet of wat mank ging, want eens was hij sterk en knap geweest en zijn ijdelheid had hem nog steeds niet verlaten. „Zóó, oom Jake begroette hem een der mannen met dat zwakke lachje, waarmee men een nietsnutter, dien men tegelijkertijd vreest en haat, verwel komt, „hoe gaat het ermee Kom je een kop thee halen „Thee Ja, dat kun je begrijpen. Zoolang er nog wat anders gebrouwen wordt, raakt men aan jou geen thee kwijt, nietwaar Jake viel een ander in, terwijl hij hem een steenen kruik toestak. De man nam deze in ontvangst en dronk er uit, zonder een woord te spre ken. Toen wierp hij een zijdelingschen blik naar de roerlooze gestalte van het meisje en wees vragend met zijn duim over zijn schouder. De man, wien dit gebaar gold, keek in haar richting. „O, Marga," viel hij met een lachje in. „Die staat weer tegen de maan te knipoogen als gewoonlijk." „Ik heb haar nog nooit iets anders zien doen," antwoordde de man, die met Jake aangesproken was, half woedend, half gemelijk. „Waarom kan ze niet werken, zooals wij allemaal Een algemeen gelach klonk op bij dit woordje „wij". De dag, waarop oom Jake werkte, moest nog aanbreken. „Laat haar toch met rust," viel een vrouw in, terwijl zij het deksel van den ketel oplichtte en even in het potje roerde, dat zij bezig was te koken. „Bemoei je maar niet met haar, oom Jake. Zij is den heelen dag al zoo." „Ik ben anders heelemaal niet bang voor haar," zei Jake op min of meer uitdagenden toon. Meteen verliet hij het kringetje en slen terde op het meisje toe. Zij zag of hoorde hem niet, of deed althans alsof want de ooren eener zigeu nerin zijn zoo scherp als die van een panter totdat hij vlak voor haar stond. Toen keek zij verbaasd op, maar zonder dat er vrees in dien blik lag, en richtte haar groote oogen vragend op Jake. De sluwe oogen van den man knipperden even, toen sloeg hij ze voor de hare neer. „Zoo, Marga," begon hij op een toon, die als een afstraffing bedoeld was, maar die onmiddellijk een heel anderen klank aannam, toen hij de woorden uitte, „sta je weer een spelletje te spelen met de maan en de sterren Skeedc itïaUn in Ametbfaoït (Lage Gracht).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 28