UIT ONZE
PROVINCIE
Rijmen van eenen ouden Heer
Een schilderachtig kijkje
op t landelijke Graauw.'s%i
het vriendelijke land
van Walsoorden.
No. 24
Middagrust in Hengstdijk.
Laest las ick in een boeck van velerhande dinghen,
van oorlogh en van Vreê, granaten die ontspringhen
met yselyck gheluyd, en springhen uren var
ghelyck een lugtkomeet of tuymelende star.
Oock andre dinghen nog, ick kon ze niet gheloven,
dit gingh myn hersenen ten eenenmael te boven.
Van gassen, die de longh, het oogh, het hart verbranden,
die dringhen in den buyck en in de inghewanden,
en teren alles op, sy werden plots ontstoken
op 't alderonverwachts en doen de menschen kroken.
Als t bietentijd is rondom Groenendijk
Sy dringhen in het huys, sy dringhen in de wiegh,
sy tasten alles aen, sy spaeren mensch nogh vlieg,
sy komen aenghesuyst en kennen gheen erbarmen,
sy vellen jongh en oud, sy spaeren ryck noch armen.
En siet, ick vroogh my af, welck is dit voor een tydt,
die sich so naarstighlyck met sulcken dingh kastydt?
Heeft alles wat daer leeft het leven niet te eren,
in stee van Godts ghebod venynigh te braveren?
Dan leefden why toch wel in eenen anderen tydt,
daer was de oorlogh spel, daer was 't gheen vuydichheidt.
Men gingh slecht als men wou, men nam syn schietgheweer.
men waeghde self syn lyf, nu velt men anderen neer
vanuyt de hoghe locht, ach, oorlogh is nooyt fraay,
nogh dat men twist of kyft, of felle tweedracht saay.
Schaftuurtje.
VRIJDAG II NOVEMBER 1932
In de dorpsstraat van de Paal loopcn de be
woners te hoop om te zien. wat er gebeurt.
Ick droomde op een keer, ick sagh het volck ontwaeckt,
en sagh een vredigh volck, dat niet van strydvier blaeckt;
Het sweerde d'oorlogh af, het wou van krygh niet weten,
maer toen ick waeckend werdvond ik het al gheseten
rond 't smookend kryghersvier, men smeedde stael en yser
En sinddien bid ick Godt, ay, jnaeck de menschen wyser
Praathoekje in
Nieuw-Namen.