Z &2 i' -Sis «r Linda s Onverwachte Rijkd°tn iltcW epfm dü fZ'-i wM' "in»»4 794 VRIJDAG 18 NOVEMBER 1932 No. 25 „Prachtig," De apotheek was op den hoek van de tweede zijstraat, en bijna was Linda zoo ver, toen er een man uit een herberg kwam. Hij had gedronken, maar beschonken was hij niet zijn kleine, beloopen oogjes bleven een oogenblik nevelig op het meisje rusten, toen herkende hij haar en hij liep achter haar aan, zijn groote hand viel op haar schouder en keerde haar bijna om. „Hallo, Linda, ben jij 't, schatje zei hij met een rauwe stem. „Waar ga je zoo laat nog naar toe? Haar oogen flitsten en zij week terug, uitroe pend „Laat me gaan, meneer Bark Hoe durft u „O, zit 't zoo Ga je de verwaande nuf spelen zei hij met een dikken lach. Hij greep haar opge heven hand en trok haar naar zich toe. „Allo Linda. Waar ben je eigenlijk bang voor Dat ik je een kusje zal geven Of dat zoo erg is Daar hoef je heusch niet zoo venijnig voor te doen 1" „Laat me los riep ze, tegenstribbelend. Hij lachte in triomf over zijn brute kracht, wrong haar gezichtje naar boven en bukte zijn opgeblazen hoofd om haar te kussen. Linda voelde zich koud worden, er drong een snik over haar lippenEn toen gebeurde er iets. Opeens voelde ze die hatelijke omknelling verzwakken het ge zicht van Zijden Bark ging onzeker heen en weer voor haar oogen en verdween toen. Even later zag zij het weer aan haar voeten, en naast haar stond een jonge man, de vuisten nog gebald. Vechtpartijen waren in die buurt niet onge woon, en de geest van ridderlijkheid ontbreekt ook in morsige straatjes niet Linda was dus niet zeer verbaasd over haar redding. Zij stond klaar om heen te snellen, maar er was iets, een gevoel van nieuwsgierigheid en dankbaarheid te zamen, dat haar staande hield. Met natuurlijke belang stelling keek zij naar haar bevrijder en haar vrou welijk oog merkte op, dat hij niet alleen jong en sterk, maar ook knap was. Een man komt nooit zoo voordeelig uit, als wanneer hij een bedrukte vrouw bijstaat en zijn welgebouwde figuur, zijn schitterende oogen en zijn ernstig-strakke gezicht maakten meer indruk op Linda, dan zij zelf besefte. Zijden Bark krabbelde overeind en kwam drei gend op den anderen man toe heesch zei hij „Wat heb jij te slaan Ik zal je leeren, wien je voorhebt 1" Maar toen hij dat gezicht en die gestalte tegen over zich zag, daalde zijn moed, en hij zorgde, dat hij buiten bereik van dien sterken arm kwam nog steeds scheldend en vloekend. De jonge man stak de handen in de zakken en wendde zich minachtend af. Zijden Bark duwde de deur van de herberg open, keek om en zei „lk zal je onthouden, kereltje reken er maar op, dat ik je onthouden zal En ik beloof je, dat je er den volgenden keer niet zoo goedkoop af komt -en die meid ook niet 1" Toen de deur dichtviel achter haar belager, wou Linda haar weg vervolgen, maar een woord van den jongen man hield haar staande. Hij raapte het geldstuk op, dat zij had laten vallen, veegde er het slijk af en stak het haar toe. Zij nam het zwijgend aan, maar hij zag, dat haar hand beefde, dat zij doodsbleek was en dat haar lippen trilden. „U schijnt nogal geschrokken te zijn," zei hij. „U hebt u toch niet bezeerd, hoop ik „Neen, ik ben niet geschrokken," zei ze, door loopend zij sprak de ontkenning met eenige ver ontwaardiging uit, want het was geen vrees, maar gekrenkte vrouwentrots, die al haar zenuwen door trilde. Hoe nederig en ruw haar omgeving ook was geweest, zij had zich nog nooit, vóór vanavond, voelen besmeuren door de aanraking van zoo'n man als Zijden Bark, nog geen man had 't geprobeerd, haar te kussen, en haar heel jonge ziel kwam in opstand tegen de beleediging, die zij had ondervonden. „Woont u hier in de buurt Ik bedoel gaat u naar huis vroeg hij. „Dan zal ik u even zoover brengen." „Ik woon een paar straten verder," zei ze. „lk moet even naar de apotheek, om hoestpastilles te halen voor Minnie voor een vriendin van me," verbeterde zij haar woorden, zei hij. ,,'t Is een schande, dat u lastig wordt gevallen, terwijl u uit bent om een ander te helpen. Gaat u uw pastilles maar koopen ik zal even wachten." Als een andere man haar dit voorstel gedaan had, zou Linda het beschouwd hebben als een poging om wat te gaan flirten, om partij te trek ken van den toestand maar nog eens, er was iets in het gezicht en de stem van dezen jongen man, dat zulke achterdocht onmogelijk maakte. Zij ging bij den apotheker binnen, en toen zij weer buiten kwam, stond hij op haar te wachten. Zij was nu haar opwinding en haar ergernis te boven, zij ademde weer rustiger en kon kalm nadenken. Zwijgend wandelden zij samen naar Digby- straat 102. Zij bleven staan en keken elkaar aan. De jonge man stak de hand uit. „Goedenavond," zei hij rustig. „Mag ik uw naam weten „Linda goedenavond," antwoordde zij met neergeslagen oogen toen hief ze haar blik op naar den zijnen en sprak: „En dank u wel Zijden Bark is een vlegel. Ik ben blij, dat u net op tijd kwam en hem zijn portie gegeven hebt." „Daar ben ik ook blij om," zei hij glim lachend. ,,'t Was een gelukje voor me. Wat ik zeggen wou hebt u een broer „Waarom vraagt u dat vroeg ze, met groote oogen. „Nu, als u er een hebt, zegt u hem dan of anders uw vader dat ze dien schoft een beetje in 't oog houden." „Ik heb geen broer en geen vader of moeder ook," zei ze. Er kwam een zachter trek op het gezicht van den jongen man. „Arm meisje I" zei hij bij zichzelf maar zij ving de woorden niet op. Zij kreeg een kleur, haar mond ging open. „Als ik ze had, zou ik 't hun toch niet vertellen," zei ze zacht. „Ik ik zou me veel te veel schamen." Met die woorden, terwij! haar wangen nog gloei den, sprong zij op de stoep, deed de deur open en verdween. De jonge man bleef nog een oogenblik staan en liep toen snel in westelijke richting. Hij verliet de schamele buurt en kwam in een wijk, waar geen kruiwagens en vischkarren reden, maar de equipages der rijken. Er liepen maar weinig men- schen over de trottoirs langs de groote, statige huizen, en degenen, die hem passeerden, keken schuin naar den eenvoudig gekleeden man, die weinig op zijn plaats leek in die weelderige omge ving. Maar hij liep door met opgeheven hoofd, rustig en zeker, alsof hij opging in zijn gedachten en zich niet bewust was van de nieuwsgierige blik ken zijner inedcmenschen. n Hij bleef staan voor een E>»n der grootste en deftigste huizen op het Lancaster- plein en trok aan de bel. Een bediende in rijke, maar rustige livrei deed de deur open en bekeek hem van onder tot boven, alsof hij zich verbaasde, dat zoo iemand den moed had aan te bellen. „Is sir Joseph Haliford thuis vroeg de jonge man kalm. „Dat weet ik niet. Ik wil zeggen waar wou je hem voor spreken Hier is de keukeningang niet. Hiernaast 't stoepje af, alsjeblieft." „Ik word verwacht," zei de jonge man. „Zeg maar, dat meneer.... neen, zeg alleen maar, dat de persoon, dien hij verwachtte, er is." Zonder op toelating te wachten, stapte hij de hall inhij ging de schilderijen staan bekijken, die aan de muren hingen. Met een verbaasd ge zicht en een blik naar het kleerenkamertje, alsof hij bang was voor de veiligheid van jassen en para plu's, ging de bediende met weerzin gehoorzamen; hij kwam aanstonds terug, zei „Dezen kant op, jonge man 1" en leidde den bezoeker naar een deur achter in de hall. De deur gaf toegang tot een weelderig gemeu belde kamer met boekenkasten langs de muren. Aan een tafel zat een oude heer in avondkleeding. Het zachte licht viel op zijn gezicht dat altijd stug en onaangenaam stond, maar nooit zóó stug en onaangenaam als op dit oogenblik, nu het met een koelen, vasten blik staarde naar de eenvou dig gekleede figuur voor hem. Een paar seconden keken de twee mannen elkaar zwijgend aan. De gelaatstrekken van den jongen man drukten ernst, kalmte en zelfbeheersching uit. „U hebt mij ontboden," zei hij eindelijk. De oude heer knikte. „Ga zitten," zei hij. „Ja, ik heb je ontboden, Bernard." Hij wachtte even en bekeek de kleeren van den jongen man met een donkeren, spottenden glimlach. „Naar je uiterlijk te oordeelen zou ik zeggen, dat 't je niet zoo heel best gaat. En als ik 't zeggen mag" de glim lach werd bijtend, de stem klonk zoetsappig ,,'t zou me heel weinig verdriet doen, als je me vertelde, dat ik gelijk heb." Bernard antwoordde niet, maar ging op zijn ge mak zitten, sloeg de beenen over elkaar en keek rustig, vast, in de lichte oogen van zijn oom. „Zooals je misschien al geraden hebt," zei sir Joseph, „wou ik graag met je tot een vergelijk komen. Zeg nu nog niets...." Hij hief een lange witte hand omhoog. „Ik was niet van plan, iets te zeggen, oom," zei Bernard. „Ik ben hier gekomen om te hooren, wat u me te zeggen hebt." „Goed," zei zijn oom. „Dan hoop ik, dat je ge duldig zult luisteren. Den laatsten keer, dat we elkaar gesproken hebben.... enfin, ik heb een hekel aan scènes, en ik moet zeggen, je was hef tig buitensporig heftig." „Dat spijt me zeer, oom," zei Bernard, „lk heb alleen mijn meening uitgesproken misschien een beetje erg duidelijk." riieuffj ider osie ruat\es cen t heg"1 """j minder dan sch't(leri leSensie^inf isode uit he nieinand panden de bo€ienden> (schapPellJ felle Meur? et kader *>an kundig ta's ottveï' >Un n de hei» °P „land terhjhe •\7o ntaa' uiterst hart ook het Ztjedooge» pa n rrteesi roi pan "*Ms re»' „„ding r „e legen 7-1}» loeten id exemP laar of een toeten genten resp' poor een „cbonden

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 26