%eiX en imitatie. Na 28 VRIJDAG 9 DECEMBER 1932 893 HOOFDSTUK VIII. Den volgenden ochtend ontwaakte Dick na een langdurigen en vcrkwik- kenden slaap, en met een vreugde, die nauwelijks onder woorden te brengen is, merkte hij dat er iets van zijn oude kracht teruggekeerd was. Terwijl hij zich kleedde, begon hij te neuriën en te fluiten, want de jeugd liet wederom haar rechten gelden en het bloed stroomde opnieuw onstuimig door zijn ade ren. Ditmaal was hij met één sprong uit den wagen, in plaats van bedachtzaam de trapjes af te gaan, zooals hij gisteren had gedaan. Moeder Katie, zooals zij genoemd werd, en Lottie, het meisje dat destijds op Marga's aandrang naar den woonwagen gerend was om verbandmiddelen en brandewijn te halen,- waren bij het kampvuur aan het werk. Zij waren bezig het ontbijt gereed te maken. Moeder Katie lachte en toonde haar glinsterende tanden, toen zij hem gewaar werd, maar zij schudde niettemin afkeurend het hoofd. „U bent veel te vlug uit uw bed gekropen, mijnheer," zei zij op verwijten den toon. „Het ontbijt is nog niet eens klaar. Qa onmiddellijk naar uw wagen terug of u zult er van langs krijgen, als Marga u ontdekt." Hij lachte. „Ik kom vandaag mijn eigen ontbijt helpen gereed maken, moeder Katie," zei hij. „Wat ben je bezig daar te koken Een stekelvarken „Nee, was het maar waar," grijnsde moeder Katie. „Ik ben een eitje voor u aan 't bakken met wat spek. Dat is gezond en geeft kracht." „Goed, ik zal het zelf bakken," zei hij op vastbesloten toon. „Maar ik weet niet precies, hoe ik dat doen moet. Waar is de pan „De pan Daar heb je niet eens een pan voor noodig. Op die manier kook je geen eieren." „O 1" riep Dick verbaasd uit. „Neem me niet kwalijk, maar hoe doe je het dan Zij maakte een holletje onder het vuur en gaf er de eieren een goed plaatsje in, waarna zij ze met gloeiende asch bedekte. „Wanneer je nu twintig maal achter mekaar Abracadabra zegt, is het gebeurd," zei zij. Dick lachte. „Goed, dan zal ik intusschen het spek braden. Hebt u een vork „Een vork?" Opnieuw lachte zij geamuseerd. „O, hier is een vork." En een knipmes opnemend, maakte zij een lange punt aan 'n stok en reikte dezen daarna aan hem over. „Denk er om, ik heb u niet gevraagd om het te doen, en zeg dat ook tegen Marga als zij komt." „Waar is zij vroeg hij, terwijl hij aandachtig naar het spek keek. „Zij is naar de stad," antwoordde zij. „Wat ze daar uitvoeren moet, is me niet duidelijk. Zij was vanmorgen al heel vroeg op." „Vroeg herhaalde hij verbaasd. „En het is nu nog niet eens zeven uur Zoowel moeder Katie als Lottie barst ten in lachen uit. „Dat is laat voor ons menschen," zei de eerste. Dick roosterde vijf plakjes spek en legde ze op elkaar op een bord. Net wilde hij met het zesde beginnen, toen Marga van achter een woonwagen te voorschijn trad. Dick begroette haar met een glimlachje, welk glimlachje echter overging in een glans van bewondering, toen zij daar zoo langzaam op hem kwam toe stappen. Maar "zij wendde haar blik van hem af en keek met gefronste wenkbrauwen naar moeder Katie, die haar vraag voorkwam met de woorden „Het is mijn schuld niet. Hij wilde het met alle geweld doen." „Dat moet u niet doen," zei Marga op rustigen toon, terwijl zij haar hand op de houten vork legde. „U had niet zoo vroeg op moeten staan." „Nee, afblijven," riep hij met 'n lachje uit, toen zij zich van de vork meester wilde maken. „Ik wil mezelf nuttig maken. Je be handelt me net als een kind, dat de mazelen gehad heeft. En bovendien, als je spreekt van vroeg opstaan, waar ben je zelf zoo vroeg naar toe geweest En wat heb je daar Hij knikte in de richting van een korfje, dat zij in de hand had. Een oogenblik trok er een gloed over haar wangen toen antwoordde zij: „Ik heb een paar broodjes voor u gehaald en wat room. Ik dacht, dat u daar misschien van houden zou," voegde zij er op een toon van gemaakte onverschillig heid aan toe. Dick zag haar met een zonderlinge uit drukking in zijn oogen aan. „En daarvoor ben je heelemaal naar de stad gegaan „Maar eventjes tien mijl," viel Lottie met schelle stem in. „Spreek, als je wat gevraagd wordt," zei Marga met een waardigheid, die niet (Foto Metro Goldwyn.) naliet indruk op Dick te maken. „Schiet op en haal de melk. Dat is geen werk voor u," herhaalde zij, terwijl zij zich opnieuw tot Dick wendde „ze hadden het u niet moeten laten doen." „Hoor eens even hier, Marga," viel Dick in, „dat is onzin. Je hebt me al dien tijd, dag en nacht, zoo zorgvuldig opgepast, en dat was allemaal nog daar aan toe, zoolang ik mezelf niet helpen kon. Maar als je denkt dat ik, nu ik beter ben, alsmaar op mijn rug zal blijven liggen en me door jou zal laten verzorgen, heb je het mis. En je bent heelemaal voor me naar de stad gegaan, tien mijl ver, en dat dat alleen voor mij. Wat moet ik daar tegenover stel len Hoe kan ik je daarvoor danken „U hoeft me niet te danken," antwoordde zij op zachten toon, terwijl zij een pakje koffie uit haar zak haalde en dit in een tinnen potje uitschudde. „En dat heb je zeker ook voor mij gehaald vervolgde hij. „Zoo zoo, maar nu is het uit met die grappen." En glimlachend nam hij het potje met koffie uit haar handen. „Vandaag zal ik het ontbijt eens heelemaal alleen klaar maken. Ik heb het spek en de eieren al klaar." Marga wendde verstrooid het hoofd af, liet een eigenaardig geluid hooren, en onmiddellijk daerop kwamen alle leden van het kamp opdagen. Er waren vrouwen en kinderen van alle leeftijden, maar slechts één man, een oude kerel met gebogen rug, die met behulp van een stokje voortstrompelde. Niemand wijdde meer dan gewone aandacht aan Dick en zij namen den bouillon, dien moeder Katie ronddeelde, zwijgend in ontvangst. De maaltijd duurde niet lang en de gebogen oude man was de eerste, die opstond en wegstrompelde. Dick sprong eveneens op en liep hem achterna. „Wat gaat u doen vroeg hij. „Kan ik u misschien ergens mee helpen De oude man keek hem van terzijde aan. „Wij breken direct op, mijnheer," zei hij, „maar ik moet eerst even een veulen afrijden." „Een veulen afrijden vroeg Dick, terwijl zijn oogen grooter werden. „Kan ik u misschien ergens mee van dienst zijn De onde man strompelde naar een jong paard, dat met een touw aan een heg vastgemaakt was, en Dick, blij eindelijk eens ergens mee van dienst te kunnen zijn, greep het touw vast en maakte het los. „Dat is een goed paard," zei hij. „Ja, maar wel wat al te levenslustig," merkte de oude man op. „Het moet geregeld afgereden worden." „O, dat kunt u veilig aan mij overlaten," zei Dick op opgewekten toon. „Hier." En meteen haalde hij zijn tabakszak te voorschijn en reikte dezen den ouden man toe. „Ga maar rustig daar wat zitten rooken, dan zal ik wel eens zien, wat ik van hem maken kan."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1932 | | pagina 29