Het Drama in de Poolzee
JAMES OLIVER CURWOOD
lnvwhkuuf
948 VRIJDAG 23 DECEMBER 1932 No. 30
Nog een fioosje, nadat Meecham zich uit het
water der Poolzee had opgetrokken op het
ijs, was zijn geest verdoofd. De fluitende
noordenwind, waar hij al twintig nachten naar
geluisterd had, scheen nog door zijn hersenen te
blazen. Er doorheen kwam het tafereel van enkele
minuten te voren hem voor den geest, als in losse
stukken van een uiteengerukt schilderij. Grijpend
aan hoekige ijsranden, met bevriezende vingers,
staarde hij rond, om in den donkeren nacht de
lichten van het schip te vinden. Hij zag ze, ver
weg, flauw glimmend, als roode en gele sterren.
Nu zag hij levendig het hee'e beeld weer, alsof
er een bliksemstraal was uitgeslagen. Hij zag zich
zelf staan, leunend over de reeling van het schip,
starend naar het pool-mysterie, en denkend aan
Jerry, zijn vrouw. Toen zag hij Burke, den tweeden
officier, opkomen uit het donker, en hij hoorde
weer de sarrende stem van dien man, die hem haat
te, en die hem deze heele reis bedorven had. Hij
had den man uitgelachen. Maar om wat er daarna
gebeurde, vroeg hij zich nu af, of hij beest was of
mensch. Hij begreep eigenlijk niet, waarom Burke
hem had geslagen, na dien lach. Maar zelf had hij
teruggeslagen. Hij had het afstootelijke gezicht
van Burke weer op zich zien afkomen. En toen had
iets snellers, iets lagers dan de rede hem gedreven.
Hij had zijn pistool getrokken en het op Burke
afgeschoten.
Hij wist, dat hij goed geraakt had in de borst
en dat Burke dood was neergevallen. Met een
wilden schreeuw was Burke tegen hem aan gerold,
en door den schok was hij overboord geschoten,
terwijl er een paar matrozen door 't donker toe
snelden. Hij Meecham had geen kik gegeven.
De zee sloot zich over hem. Een minuut later
misschien kwam hij boven, en zijn handen grepen
naar den rand van een ijsschots. Het duurde vijf
minuten, eer 't hem gelukt was, zich op te hijschcn.
In dien tijd was 't schip al 'n heel eind weg.
Nu ging Meecham staan en hij keek om zich heen.
't Water stroomde uit zijn kleeren en uit z'n haar
over zijn gezicht, en een afschuwelijke kou begon
zijn ledematen al te verdooven. Hij trok zijn bont
jas uit, gooide die los over zijn hoofd en gezicht,
en liet haar neervallen over zijn schouders. Toen
begon hij te dansen en met zijn armen te zwaaien,
en hij hield pas op, toen hij niet meer kon. Tegen
dien tijd waren zijn kleeren stijf-bevroren, maar zijn
lichaam was vrij en warm, en het stak in 'n wind-
proof huls, die hem wel 'n paar uren kon bescher
men.
Eerst daarna keek Meecham wat kalmer rond
en berekende zijn kans. Die was meer dan gering.
Hij was verloren, even zeker als wanneer hij al op
den bodem der zee lag. Maar vechten tegen be
zwaren was een sport voor Meecham. Vooral voor
kleine Jerry, zijn vrouw, had hij gevochten. Door
haér was hij omhooggekomen tot den schrijver,
die hij nu was. Het was de dappere kleine Jerry,
die hem gedrongen had deze opdracht voor een
tijdschrift aan te nemen.... en nu liep 't zóó af.
Meecham keek rond, terwijl hij aan haar dacht,
als verwachtte hij half, haar gezicht ergens te zien
verschijnen. Het daagde. Witte vormen dreven met
hem mee de eerste ijsbergen die afkwamen naar
Hudson-baai. Het duurde niet veel dagen meer, of
het schip ging terug, naar huis over een paar
weken kreeg kleine Jerry het te hooren. Als 't niet
erger was geweest dan 't bericht van zijn dood
'n heldhaftigen dood misschien zou Meecham's
hart niet in hem gestorven zijn. Maar ze zou te
hooren krijgen net tegen Kerstmis dat hij
een moordenaar was.
Hij werd weer koud en ging weer dansen. Het
scheen uren te duren, eer het licht doorbrak. Hij
kreeg een vreemde hoofdpijn en de doofheid van
zijn ledematen nam toe. wist, dat 't het begin
van het einde was, en dat de dood pijnloos zou
komen, als een diepe slaap. Hij vond een holte
in de oppervlakte van de schots, waar hij zich in
door
kon bergen, zoodat hij vrij was van het overspoe
lende water. Misschien zou ooit een jager of een
walvischvanger hem daar vinden
Toen 't licht was, probeerde hij nog eens te dan
sen, maar zijn beenen sloegen onder hem uit. Toen
kraakte er iets alsof er ijs brak, en er ging een
eigenaardig, zingend geluid over zijn hoofd. Hij
was suf hij lette er verder niet op. Het knalde
weer en 't was, of er een bij langs Meecham's oor
zoemde. Met groote inspanning heesch hij zich op,
kwam overeind. Niet ver weg was een groot ijsveld.
Daar zag hij iets op bewegen, naar hem toe komen.
Het scheen in 't water te springen. Toen schoot er
iets zwarts los van het ijsveld. Het was een boot.
Meecham ging weer liggen hij vroeg zich af, of
er iemand over hem heen boog.
„Ik dacht werkelijk, dat je een rob was hoorde
hij een stem zeggen.
Toen hij zijn oogen opendeed, lag hij in de warm
te van een hut. Er gooide iemand iets heets door
zijn keel, en een ander was hem krachtig aan 't
wrijven. Hij ging zitten, keek naar zijn redders en
mompelde iets, dat de anderen schenen te verstaan.
„Je bent op Fullerton kaap Fullerton," hoorde
hij een stem vertellen. „We zijn van de Noord
westelijke Bereden Politie Scottie Haines en
korporaal Robert McKay."
Een week later kroop Meecham 's nachts van zijn
krib, ging naar de deur en deed die zacht open. De
nacht was zwart als inkt, en als een doffen donder
hoorde hij het werken van het ijs, dat hen insloot,
hen gevangen dreigde te houden, maandenlang.
Daarginds, waar er beweging in 't ijs was, lag de
Hudson-baai en Fort Churchill, en daarachter,
zevenhonderd mijlen ver, was thuis en kleine Jerry.
Een boodschap sturen kon hij niet.... en zij zou
het verschrikkelijke nieuws uit een vreemden mond
hooren.... en hij moest hier blijven, wachten op
de lente.
En opeens kwam het besluit, niét op de lente te
wachten. Hij ging er doorheen ploeteren, naar het
zuiden. Als 't niet anders kon, ging hij alleen, langs
de baai. Hij kon sterven, maar probeeren zóu hij 't.
Den volgenden morgen vertelde hij Scottie en
McKay van zijn besluit. Zijn gezicht was heel bleek
en het koude grijs van zijn oogen waarschuwde hen,