(}et meUfe op de
No. 31
VRIJDAG 30 DHCTIMBF.R 1932
983
Ik had al een poosje naar haar gekeken, toen
mijn bus langzaam voortrolde door Piccadilly,
en ik was zeer gecharmeerd door haar verschij
ning. De trottoirs en de auto's waren vol knappe en
goedgekleede vrouwen maar ik had alleen nog
maar oogen voor die ééne jongedame. Ze had een
allersnoezigst japonnetje aan iets blauws, met
wit aan den hals en aan de polsen. Handig en
zeker stuurde ze haar fiets door het drukke verkeer,
en ik snakte er naar haar gezicht te zien, want ik
twijfelde niet, of het zou een feest zijn voor mijn
oogen. Maar ik kon het zoo ver niet brengen, al
rekte ik mijn hals, want zij bleef gestadig een meter
of wat vóór. Je kunt niet tegen een meisje gaan
schreeuwen, als je boven op een bus zit, zelfs al
kèn je haar naam, en ik kon niet verwachten, dat
ze om zou kijken, als ik floot.
Ik boog mij voorover naar den bestuurder, en
liet het overschot van een pakje sigaretten naar
hem toe glijden.
„Zoudt u misschien een ietsje harder kunnen
rijden," zei ik, „om die dame in te halen. Ik zou
haar wel graag eens aankijken."
Hij keek op, gaf een knikje met zijn hoofd naar
den kant van Hyde Park, en zei
„Juffie op 'n fiets blauwe jurk knap kind
„Precies," antwoordde ik.
Hij gaf me een knipoogje. Toen draaide hij
aan zijn ijzers en passeerde een bus vóór ons, die
heelemaal geen haast scheen te hebben. Het meisje
had net een beetje de ruimte, ze trapte wat harder
en bleef ons voor.
„Ik geloof niet, dat 't gaat," zei ik, en ik deed
mijn best, me in de teleurstelling te schikken.
De bestuurder keek onderwijl in het sigaretten
doosje. Het restje scheen hem mee te vallen,
want hij zei
„Komt best in orde. Ze moet daar aan den hoek
wachten."
Inderdaad verbood daar het verkeersbord den
doortocht. Het meisje reed al langzamer, en liet
zich toen luchtig van haar zadel glijden. Ze stond
vlak tegen het trottoir op den hoek van St. James
Street, leunend op haar machine. Bewonderend
keek ik naar de houding van haar hoofd en haar
schouders en den stand van haar voetje, terwijl zij
daar roerloos stond, in afwachting.
De bus kwam naast haar staan ik boog me
opzij en zag haar gezicht. Het stelde mij niet teleur.
Het was zooals ik het me had voorgesteld betoo-
verend mooi, in mijn oogen althans.
„Zoo meneer," zei een vinnige stem naast me,
„nu hebt u uw zin."
Ik keek naar den kant van het geluid, en zag
een dame een heel nette en niet onknappe dame
van ongeveer mijn eigen leeftijd dat is aan
den verkeerden kant van de dertig. Er stond een
zekere strengheid, misschien moet ik zeggen
een zekere minachting op haar gelaat zij keek
mij aan met niet onduidelijken afkeer.
„U hebt die juffrouw in d'r gezicht gezien,dus mis
schien mooi, bestuurder, rijd alstublièft door."
De bus schoof langzaam vooruit. Ik zat even na
te denken, want ik had mijn buurvrouw tevoren
niet gezien, en was een beetje geschrokken door
haar bedekte berisping.
„Pardon," zei ik, „maar ik heb nog niet heele
maal mijn zin. Ik had gewild, dat ze naar mij keek,
en dat deed ze maar niet. Weet u misschien, wat
de etiquette in zoo'n geval voorschrijft
Ik keerde me half om en wuifde naar haar, terwijl
de bus wegreed. Maar ze was bezig, op haar fiets
te klimmen, en had al haar aandacht bij het
verkeer, dus ze merkte niets.
„Mag ik misschien vragen," zei mijn buur
vrouw, „of die jongedame een zuster van u is,
of een nicht, of
„Nee zeker niet," antwoordde ik. „Waarom
vraagt u dat
„Dan moet ik u tot mijn spijt vertellen, dat u
géén héér bent."
Ik zuchtte.
„Ik geloof 't graag," antwoordde ik, „maar ik
doe me toch altijd zoo voor en 't publiek schijnt
er nogal in te loopen. Hoe komt 't, dat u me zoo
ineens doorziet
door CLARENCE ROOK
„Een héér," zei ze, „valt op straat geen dames
lastig vooral geen dames, die absoluut geen
notitie van hem wenschen te nemen, 't Is zoo
duidelijk mogelijk, dat die jongedame u ontwijkt."
„O ja zei ik. „Dan moet u eens goed opletten.
Ze zal wat in haar schik zijn, als ze merkt, dat ik
op haar gelet heb. Een vrouw vindt niets zoo
beleedigend als onverschilligheid."
„Een eenzaam, onbeschermd meisje begon ze.
„Des te blijer zal ze zijn, als ik haar aanspreek,"
zei ik.
Ze was de bus weer opzij gekomen ik boog me
over de leuning heen en zwaaide met mijn hoed.
Zij keek op met een verwonderden blik. Ik knikte
vriendelijk. Zij trok haar wenkbrauwen op en
glimlachte. Maar een kruiperige handkar leidde
haar aandacht af, en ze raakte weer achter.
„Ziet u wel zei ik. „Ze is heeleinaal niet
boos Ik ben blij, dat ik zoo'n eenzaam onbe
schermd meisje tenminste een prettig oogenblikje
bezorgd heb
Ik keek mijn buurvrouw glimlachend aan. Haar
gezicht was rood van ergernis, want ik had het
bewijs geleverd, dat zij zich vergist had.
„Mannen als u zijn een een smet op onze
veelgeprezen beschaving," zei ze. „En ze had nogal
zoo'n lief, onschuldig gezichtje I"
„Ja, vindt u niet zei ik. ,,'t Doet me pleizier,
dat u 't met me eens. bent. 't Is echt het type
gezicht, waar ik 't meeste in val en toen ik haar
van achteren zag, vermoedde ik direct, dat ze
zoo'n gezichtje had. Daarom wou ik 't ook zoo
graag zien."
„Mannen als u begon mijn buurvrouw weer.
„Ik moet u eerlijk zeggen," ging ik peinzend
voort, „als ik niet getrouwd was, zou ik direct
met dat meisje willen trouwen. Nu gaat dat na
tuurlijk niet. Maar da's mijn schuld niet...."
„Bent u getroowd?" zei de dame.
„Ja," antwoordde ik.
„Dan is 't nog veel erger," zei ze.
„Integendeel dat is juist mijn excuus. Het
komt enkel en alleen door mijn vrouw. Ais ik
zoo'n vrouw niet getroffen had, zou ik.... enfin,
dan was ik heel anders."
„Ik vind uw vrouw diep beklagenswaardig,"
zei de dame, „als ze weet, hoe u zich gedraagt.
Ik heb echt medelijden met haar."
„Heelemaal niet noodig," zei ik. „Ze voelt zich
volkomen gelukkig net zoo gelukkig als dat
meisje. Hebt u óóit zoo'n schatje gezien?"
Ik keek om en gaf een knikje naar de jongedame,
die kalm voortpeddelde, vlak achter de bus. Zij
hief de ééne hand van het stuur en wuifde tegen me.
„In de gegeven omstandigheden kan ik haar wel
aanspreken," zei ik, „anders mis ik haar misschien
nóg, als ik bij de Sloane Street uitstap. Zou ze 't erg
vinden, denkt u
„Ik waarschuw tl vooruit," zei mijn buurdame,
„dat ik den conducteur roep, als u 't doet."
„Dat zou volstrekt niet te pas komen," zei ik,
„als hij tenminste geen broer van u is, of een
neef, of
De dame haalde haar neus op en keek rond
maar de conducteur was niet in zicht.
Ik boog me naar beneden, en het meisje, dat nu
weer naast de bus reed, keek vragend op.
„Ik stap bij Sloane Street uit," riep ik haar toe.
„Wacht daar dan even, ja
Ze knikte, boog zich een ietsje over haar stuur,
schoot snel de bus voorbij en reed door, langs 't
St. George-ziekenhuis en de helling af. Ik ging
achterover zitten op mijn bank en keek het weg
zwevende meisje' bewonderend na.
„Ik heb nog nooit zoo'n engel gezien," mompelde
ik. „Een pracht van een kind I"
,,'t Is een schandaal I" zet mijn buurvrouw.
„Hoort u nu eens even," zei ik vriendelijk.
„Twee menschen ontmoeten elkaar in de wie
ling van het grootestads-verkeer en hun harten
vliegen op elkaar toe, als twee magneten, of polen,
of weet ik wat. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of
wij zijn voor elkaar geschapen. Gelooft u dan niet
in zielsverwantschap Dat is de grootste heerlijk
heid van het leven
„Ik vind 't heelemaal geen onderwerp om grap
jes over te maken 't is heel erg, zoo te spélen met
de onschuld van
„Ik vind 't wel leuk," zei ik.
„Voor een man is 't misschien leuk.. of lie
ver, dat kan een man zich verbeelden maar om
't meisje wordt gewoon niet gedacht, en ik vind 't
mijn plicht als vrouw, om te protesteeren tegen.."
„Ik geloof dat u me verkeerd beoordeelt", ant
woordde ik zoo zachtzinnig mogelijk. „Ik denk
altijd aan het meisje 1 Ze is gewoon geen minuut
uit mijn gedachten I"
„Hét meisje!"
„Ja, hét meisje. Dat meisje. Ik heb u toch ge
zegd. o, we zijn er."
„Sloane Street I" riep de conducteur.
Ik sprong op.
„Enfin, we hebben een erg interessant gesprek
gehad," zei ik. Zooals u ziet, staat ze op den hoek
op me te wachten. !k wist 't wel Ik ben me vol
komen van mijn eigen aantrekkelijkheden bewust."
Toen ik afdaalde naar het trottoir, begroette
Celia me met een lieven glimlach, terwijl de oogen
van mijn gewezen buurdame probeerden, twee
gaten in mijn rug te boren.
„Wat 'n tref I" zei Celia. „Waar heb je me gezien
„In Piccadilly," antwoordde ik. „Maar ik wist
niet zeker, of je 't wel was, vóór ik je gezicht zag.
Ik wou hier even sigaretten halen dan wandelen
we kalm samen naar huis.
„Prettlgen dag gehad vroeg Celia.
„Gaat best," zei ik, „vooral dit laatste ritje op
de bus."
„Je scheen 't nogal druk te hebben met die
dame naast je," zei Celia, toen we voor den sigaret-
tenwinke! stilstonden. „Ken je haar?"
„Nooit eerder gezien," zei ik.
„En dat nogal vlak voor mijn oogen zei Celia.
„Ik kon er niets aan doen," zei ik. „Ze scheen
iets op me tegen te hebben, of op jou, of weet ik
waarop.... ze scheen ons gedrag niet heelemaal
goed te keuren."
„Waarom niet
„Ik zou het heusch niet weten."
„Heb je misschien 'n beetje gek gedaan
Ik keek verwijtend.
„Maar je moet toch iets gedaan of gezegd heb
ben Een vreemde dame heeft toch niet zonder
reden iets op je tegen."
„Ja, dat lijkt me ook onwaarschijnlijk."
„Wist ze, dat ik je vrouw ben vroeg Celia
toen plotseling.
„Ze ként me toch niet," antwoordde ik.
„Maar heb je 't haar dan niet verteld
„Nou," zei ik, „nou je 't zegt.... ik geloof
eigenlijk van niet."
jeugd is opgewektheid.