VRIJDAG 30 DECEMBER 1932
Door den microscoop
onderscheidt men ook
planten, die zeer veel op
de raderdiertjes gelijken.
Deze planten, waarvan
de kelk ook 'n soort rad
is, voeden zich op dezelf
de wijze. Tot de planten,
in dezen waterdroppel,
behoort ook de slanke
spyrogyra waarvan
men het voortplantings-
Een protozoënkolonie in
den waterdruppel,
links onderaan.
proces nauwkeurig heeft kunnen gadeslaan.
Een staat in den staat vormen de protozoën-
koloniën, die langzaam door het water zwemmen.
In werkelijkheid zijn zij niet grooter dan een
speldekop, door het vergrootglas lijken het echter
groote kogelvormige, groen gespikkelde massa's.
Iedere stip is een protozo, een eencellig oerwezen.
Als één druppel al zulk een uitgestrekte flora
en fauna bevat, dan kan men zich weer nauwelijks
'n voorstelling maken
van het enorme aantal
levende dieren, plan
ten, cellen, dat in een
heelcn boschvijver
moei leven.
I loe meer de niensch
de natuur be
studeert, hoe
meer hij zal
moeten erken
nen, dat hij nog
weinig van haar
weet al ge
looft hij wel
licht vaak het
tegendeel.
Microphotografische
opname van een
waterdroppel. Dui
delijk ziet men liier
de radvormige kel-
ken van sommige
plantensoorten.
Zoetwaterkoralen
raderdiertjes, die door slijm-
massa's bijeen worden gehouden.
vol spookvormige gewassen, waarin
een strijd wordt gevochten op leven
en dood. Er bewegen bijvoorbeeld in den druppel zonder
linge wezens, dikwijls gelijkend op bloemkelken, maar
met de kenteekenen van de laagste graden der dieren
wereld. Sommige van hen zijn onbeweeglijk, andere jagen,
met list, naar buit.
In dezen microcosmos gaan ook de planten op roof uit.
Het zigzag gegroeide biaaskruid draagt aan het uiteinde
onschuldig uitziende blaasjes, die in werkelijkheid geniepige
vallen zijn. Aan de onderzijde van het blaasje, dat met wier
is begroeid en als lokvoedsel dienst doet, zit een scherpe
doorn. De raderdiertjes, die in meer dan dertig soorten
in den waterdruppel voorkomen en vaak het biaaskruid
bezoeken, stooten zich aan den doorn, een klapvlies gaat
open en de plant voedt zich. Tegenstribbelen helpt niet,
want het vlies zuigt het, voor het bloote oog onzichtbare,
diertje naar binnen. En zelfs kleine insecten valt dit lot ten
deel. Het slachtoffer wordt door het kruid niet opgegeten,
daartoe mist het de benoodigde organen, maar het lost zich
in de plant op en haar cellen voeden zich met zijn sap.
De nietige raderdiertjes, die in dezen eenen uit den
vijver genomen droppel leven, zijn hier de heeren der schep
ping. Zij zijn spilvormig gebouwd, d. w. z. zij loopen naar
onderen spits toe en hebben een voet van twee teenen
voorzien. Aan het kopgedeelte hebben zij een stralenkrans
van wimpers, die in onophoudelijke beweging zijn. De
draaiende wimpers veroorzaken 'n zuiging in den water
druppel en alles wat in de nabijheid komt, wordt door het
diertje opgeslokt en verdwijnt in zijn maag. Het rader
diertje staat op een vrij hoogen trap van levensontwikke
ling; het bezit zenuwen en zeer kleine hersens, een pri
mitief oog, en een roodachtige pigmentvlek, welke op
lichtstralen reageert. Ook spieren bezit het, want som
mige soorten klimmen langs de stammen in het oerwoud
omhoog. Het voortplantingsproces bij deze diertjes toont
veel overeenkomst met dat van de bladluizen. Iedere
jongere generatie scheidt een bijzonder slijm af en dit
houdt de leden er van geruimen tijd in glibberige klompjes
bijeen, totdat deze te zamen een roervorniig geheel zijn ge
worden men zou ze zoetwaterkoralen kunnen noemen.