No. 32
VRIJDAG 6 JANUARI 1933
1007
knieën raken de houten deur van zijn cel. Als de bewaker in zijn humeur is,
of een menschenhart bezit, laat hij onderweg de bovenste helft van die deur
nu en dan een uurtje openstaan. Dan kan de gevangene tenminste een
eindje de gang in kijken, of zijn gevangen overbuur zien. Hij kan zich dan
zelfs 'n beetje met zijn medegevangenen onderhouden, minstens met gebaren.
Door die kleine afwisseling gaat de reis toch nog tamelijk snel, van Chalons
naar Parijs al duurt zij een heeien dag.
De Santé te Parijs is geen slechte gevangenis. Ze staat dicht bij het mini
sterie van justitie. Diep in de provincie, waar men niet zooveel last heeft van
bemoeizieke volksvertegenwoordigers, kan een gevangenis-directeur zich
beter als een Caesar of een dictator aanstellen.
In de Santé te Parijs is het bijna prettig, na dien afschuwelijken tijd te
Rijssel en te Chalons. De gevangenen komen iederen dag in de buitenlucht,
mogen zelfs, als zij zich kalm houden, met elkaar praten en rooken, en krijgen
genoeg te eten. In de Santé is 't wel uit te houden.
Maar het duurt niet lang of „het slamandje" (zoo heet de gevangenis
wagen in den Parijschen volksmond) neemt Schwartz en nog een paar gevange
nen weer op, en in een gemoedelijk sukkeldrafje gaat het weer voort door de
woelige straten. Maar de ingeslotenen zien niets van het verkeer, van de
etalages. Nu en dan, als de wagen op een hoek moet wachten, hooren zij een
kinderstem, een vrouwenlach, of het geroep van een venter.
De rit met den trein duurt een heelen dag, maar leidt niet ver want het
transport wordt aan een goederentrein gehaakt, die alle stationnetjes in den
omtrek bedient. Urenlang wordt de gevangenenwagen heen en weer geschoven,
op dood spoor gezet, en later weer opgehaald. Ze hebben den tijd. Wat doet
't er toe, hoe ze hun straftijd doorbrengen, in den trein of in een cel In den
trein vinden ze 't misschien nog prettiger.
Tegen den avond komen zij te Fresnes, waar óók een beroemde gevangenis
staat, misschien nog geen veertig kilometers van de Santé.
Ook hier heerscht er orde, maar de discipline is er veel strenger dan in
de model-gevangenis der hoofdstad. Iedere gevangene, die op de binnenplaats
gaat wandelen, moet een masker dragen. Zij mogen elkaar niet kennen. Mis
schien is de directeur een beetje romantisch aangelegd.
Schwartz heeft hier 't geluk, een cipier te treffen, die 't goed met hem
meent, een ouden man met witte haren. Die verschaft hem werk. Eerst touw
pluizen dan het uitzoeken van boonen, resten van oude legervoorraden, die
nu voor een prijsje aan de burgers verkocht moeten worden. De talrijke slechte
boonen moeten er uit gezocht worden een licht werkje, waar Schwartz
vlug mee terecht kan. En hij verdient er een aardig duitje aan. Het is een
gunst, dat werk te mogen verrichten.
Bovendien komt de oude cipier veel vaker bij Schwartz in de cel, dan zijn
plicht hem voorschrijft, en iederen keer brengt hij een pas aangestoken sigaret
mee, die hij laat vallen op den altijd zuidelijken, gladgeboenden vloer.
Zulke weldaden vergeet een gevangene nooit
„Je moet weg, vriend treur maar niet over een paar jaar, als de
gemoederen weer een beetje tot rust komen, of als er een amnestie tusschen
komt, kun je weer naar Duitschland terug." De oude klopt Schwartz op den
schouder, stopt hem nog wat sigaretten toe, en brengt hem naar de binnen
plaats, waar „het slamandje" wacht.
Snel gaat nu de reis naar Versailles, en daar blijft de Duitscher acht en
veertig uur in de gevangenis. Versailles is het centrale punt voor gevangenen-
transporten. Gewoonlijk worden de veroordeelden van daar uit naar hun
definitief strafverblijf gestuurd. En hier in Versailles komt er iets in het leven
van den gevangene Schwartz, dat hem nieuwen moed inboezemt, en zijn inner
lijk evenwicht zal redden, door de eenzaamheid der volgende jaren heen.
De gevangenen treden aan. Het is een lange rij, die nu op de binnenplaats
der gevangenis te Versailles staat. Zij worden achter elkaar geschaard, en
allen aan elkaar geboeid met een langen ketting. En dan komen uit het gebouw
der vrouwen-afdeeling twee veroordeelden, die óók mee moeten.
De eene is oud, verbeten, onzindelijk, met vettige verwarde haren, en
valsche oogen in een geelachtig, opgeblazen gezicht het type van een moor
denares.
De andere is jong, knap, elegant. Vol schaamte loopt zij voort, en zij
drukt nu en dan een zakdoek tegen haar roodgeweende oogen. Haar losse
blonde haar glanst als goud in de stralen der morgenzon.
De Groote Markt te Rijsselde stad waarvan sprake
is in dit gedeelte van Schwartz' lijdensgeschiedenis.
Alle gevangenen kijken om.... een vrouw op de
plaats der gevangenis en dan nog wel zoo'n knappe
vrouw.... Maar zij kijkt langs de mannen heen en
schreit. Haar fraaien leeren handkoffer zet zij neer, als
werd die last haar te zwaar. Schwartz buigt zich neer,
voorzoover de ketting 't hem toelaat, en neemt den
koffer op. Hij vraagt den gendarme, of hij de bagage
voor de juffrouw dragen mag. Die heeft er niets tegen
en bromt goedig „Ja, vooruit maar
Zij gaan door de straten van Versailles, de aaneen
geketenden. De voorbijgangers kijken nauwelijks, zoo
gewoon is dat schouwspel. Wel kijken de mannen van
Versailles naar het dametje, dat haar gezicht in haar
zakdoek verbergt. Wat zou dié uitgevoerd hebben
Het loopt Schwartz mee men sluit hem in de
achterste cel van den gevangenenwagen, en in de ach
terste cel aan den anderen kant komt de juffrouw, 't
Is mogelijk, dat de vriendelijke gendarme den twee
menschen een beetje gezelligheid gunt, en hen met opzet
tegenover elkaar heeft geplaatst. Hij is buitengewoon
geschikt, die gendarme hij handelt zelfs tegen de voor
schriften, door het bovenstuk der celdeur van den banneling open te laten
en de juffrouw sluit hij heelemaal niet op zij kan vrij door de gang heen en
weer loopen. Bovendien geeft hij allen gevangenen sigaretten en hij reikt hun
vuur
Er volgt een nieuwsgierig kijken en schatten tusschen den veroordeelden
man en de veroordeelde vrouw. Zij weten niets van elkaar maar zij hebben
beiden de wet der republiek overtreden, en de rechtsmachine reden gegeven
tot onbarmhartigheid. Daardoor zijn zij lotgenooten. Zij hebben elkaar gehol
pen, en de vrouw was het een troost, dat er nog iemand galant voor haar was,
haar bagage droeg. Vanzelfsprekend maar toch een troost voor de vrouw,
die bijna bezwijkt onder de algemeene verachting.
Het gevangenen-transport stommelt voort over de rails, naar een doel,
dat de veroordeelden niet kennen. Alle bewakers staan op het balkon te rooken
en te praten. Uit de open luikjes der cellen dringen dunne straaltjes sigaretten
rook. Voorzichtig wordt de asch opgevangen, want daar mag geen spoor van
achterblijven op den vloer, hebben de gendarmen gezegd. Er is een geest van
gemoedelijkheid, van begrijpen en vergeven in dezen wagen.
De juffrouw aan den overkant geeft een teeken. Zij wil den banneling
Schwartz iets toewerpen, merkt hij. Zij heft de hand op, en snel werpt zij een
klein pakje naar hem toe chocolade, in zilverpapier gewikkeld. Daaronder
zit een klein briefje de smalle rand van een blad uit een boek en daar
staat op gekrabbeld
„Dank u zeer voor uw vriendelijkheid. Als u me nu en dan aan een
sigaret kunt helpen, zal ik u opnieuw dankbaar zijn. Met sigaretten is 't
tenminste nog te dragen Germaine Leroux."
Schwartz leest het briefje met weemoed, maar ook met vreugde hij heeft
plotseling een gelijkgestemden geest gevonden. Er komt een bewaker voorbij.
Het zou ondankbaar zijn, deze mannen, die zich zoo welwillend hebben getoond,
in ongelegenheid te brengen. Schwartz slikt dus snel het briefje door, en geniet
dan van de chocolade. Hij wikkelt een briefje in het zilverpapier en gooit het
over. In dat briefje stelt hij zich voor, en deelt mee, waarvoor hij veroordeeld
is, en tot welke straf.
Zij leest het oplettend en knikt weemoedig. Dan lacht ze troostend.
„Moed houden 't zal wel meevallen je komt wel weer vrij," zegt dat
lachje.
Zij spreken een alphabet van teekens af, die makkelijk met de tien vingers
gemaakt kunnen worden. En dan telegrafeeren zij elkaar langzaam, moeizaam,
hun mededeelingen, hun wenschen en zorgen. Hij verneemt, dat zij uit
Midden-Frankrijk komt, en wegens 't werken voor een buitenlandschen
berichtendienst veroordeeld is tot levenslange deportatie dezelfde straf
als Schwartz dat zij thuis nog een moeder heeft, en dat zij pas eenentwintig
jaar oud is.
Noch haar jeugd, noch haar schoonheid hebben haar kunnen beschermen
tegen het harde vonnis. De oogen der godin Justitia zijn geblinddoekt, als zij
recht wijst.
Laat in den avond is de rit ten einde. De veroordeelden moeten uitstappen
en worden de nabije gevangenis binnengeleid. Weer zijn ze maar weinige
kilometers verder gekomen zij bevinden zich nu te Mantes. Nog een laatste
weemoedige blik, dan gaan zij van elkaar, die twee „levenslangen".
Zij hebben elkaar hun adres in 't vaderland in handen gesmokkeld. In
ieder geval zullen zij elkaar kunnen schrijven. Zij gaan van elkaar, en twee
zware deuren slaan toe, in de mannenafdeeling en in de vrouwenafdeeling der
gevangenis te Mantes.
Den volgenden morgen loopt Schwartz over de binnenplaats wordt,
volgens de orde van het huis, een half uur „gelucht". Hij kijkt de lange grijze
muren langs, en zie aan één der vele tralievenstertjes ziet hij een hand, een
blanke vrouwenhand. De hand beweegt, wenkt hem toe. En dan ziet hij ook
het gezicht der veroordeelde. Zij is omhooggeklauterd en drukt haar blonde
haar tegen de tralies.
Snel denkt Schwartz na hij rekent uit, in welke cel zij zit. Nu zal hij
toch nog verbinding met haar kunnen onderhouden, door middel van briefjes
of door klopteekens. En het lukt werkelijk, die verbinding tot stand te brengen.
Zij spreken af, op een bepaalde plek van de binnenplaats briefjes neer te leggen
die kunnen zij dan elk van beiden, als zij den volgenden keer buiten komen,
weghalen.
Wordt mortgezet)