No. 34 VRIJDAG 20 JANUARI 1933 1071 van de regie-tabak door de tralies heen naar de neusgaten der gevangenen dringt, wordt de lust naar tabaksgenot onweerstaanbaar. Boven, een trap hooger, zitten weer gewapenden aan een tafel te rooken. Men kan op het doodenschip geen stap doen, of men ziet gewapende opzichters. De menschen in de kooi kunnen geen drie seconden zonder toezicht zijn. Een lange bank onder de patrijspoorten is voor hen de eenige zitgelegenheid. Kan een mensch dagen en dagen aaneen op een bank zitten, en door de hekken heen staren De patrijspoorten zijn gewoonlijk gesloten en trouwens onbereikbaar, of men moet op de bank gaan staan. Als men zich tegen het hek aanwringt, en het gezicht tegen de tralies drukt, kan het gebeuren, dat men boven den roetigen schoorsteen en den zwaai- enden radio-mast een meeuw voorbij ziet schieten. Maar het is altijd een toeval, als men zoo'n dier een paar seconden te zien krijgt. „Bannelingen"zijn erbij het transport niet veel—zij moeten dus met de „afgezonderden" in één kooi leven met die kleine onmaatschappelijke spits je boeven, die laf en listig zijn, en er geen been in zien, hun medegevangenen en vooral de „kapitalisten" onder die gevangenen, de „politieken"te bestelen. Dat volkje steelt en maakt ruzie en gedraagt zich op alle manieren onbehoor lijk. Zij dobbelen en kibbelen en maken nu en dan zoo'n lawaai, dat de bewa kers opkijken van hun kaarten en hun toeschreeuwen „Houd je bek, gemeen tuig, of we stoomen je 1" Dan zwijgen ze onmiddellijk,want ze zijn bang voorden stoom optie doo- denschepen Als er muiterij uitbreekt, of als de kerels achter de tralies zich een beetje al te druk maken, wordt er maar even een stoomkraan opengezet, bij gesloten patrijspoorten en schotten. Er komen tal van stoomkranen in de kooien uit. De ademhaling wordt zwaar in den heeten stoomnevel. Een ontzettend angstgevoel grijpt de inge- slotenen aan. De heete stoom werkt beter dan dreigende revolvers.... om desnoods van sterke leeuwen zachtzinnige lammetjes te maken. Men doet zijn best, zich 'n beetje in te richten voor de lange reis, die uit de gematigde luchtstreek, uit de koelte der Europeesche voorjaarsnachten, naar de brandende hitte van tropische dagen zal voeren. Dat „inrichten" is gauw gebeurd comfort is er niet voor de veroordeel den, veel toebereidselen hebben zij niet te maken. Er worden hangmatten verdeeld. Die hangen zij 's avonds op aan de wan den en de tralies. Er is heel wat handigheid voor noodig, om in zoo'n hangmat te klimmen, en men moet er aan wennen, daar in te liggen. Maar dat leert wel. Er zijn wel andere dingen te verdragen zonder klagen. Het doodenschip Dualla gaat direct na de afvaart geweldig te keerhet danst als een bezetene op de wilde golven van de Golf van Biscaye. De zee ziekte maakt haar eerste slachtoffers, en die kunnen niet gauw genoeg uit de hangmatten klauteren het duurt niet lang, of de kooi is afschuwelijk be vuild. Het is echter niet de bedoeling, dat er een aantal van die zeshonderd onderweg bezwijken. De wet immers cischt, dat zij Guyana bereiken! DSAr eerst zal hun straf- en lijdenstijd beginnen. De zwaksten worden dus uit de kooien gehaald, en naar de ziekenkamers gebracht, waar bedden zijn, echte bedden en melk uit 't blik, en goed vleesch, en andere sprookjesdingen. Den vijfden dag na het vertrek steekt er een storm op, en nu wordt ook Schwartz zeeziek. Hij heeft zich tot nu toe met alle kracht tegen die ellende verzet en misschien zou 't hem gelukt zijn, de kwelling van het eeuwige schommelen en slingeren te overwinnen maar de stank, de afschuwelijke stank Tweehonderd menschen dicht op elkaar in die kooi De ventilatie is absoluut onvoldoende. Nooit kan de smerige vloer goed gereinigd worden, want overal liggen er zeezieken, op de bank, op de planken, Het kenken-interieurwaar de spijzen voor de honderden passagiers worden gereedgemaakt. Het hospitaal aan boord van het „Doodenschip" in de hangmatten. Zij liggen er moedeloos en machteloos kreunen kunnen zij, anders niets. Hun kleeren en hun schipperszak, de hangmatten zelfs, zijn walgelijk nat. Die stank is nooit en nooit weg te krijgen uit de kooien van het doodenschip. Den zesden dag echter als in 't oosten de Afrikaansche kust als een donkere lijn voorbijglijdt gaat de storm liggen, en het schip glijdt kalm voort over een stille zee. Men laat alle kooibewoners aantreden, boven op 't dek. Gretig ademen zij de zuivere zeelucht in. Zij staan in rijen en mogen niet spreken. Zij kunnen elkaar alleen aanstooten en attent maken op de verre, wegwijkende kust. Intusschen worden beneden de kooien uitgespoten, door veroordeelden, onder de leiding van matrozen. De onzindelijkheid wordt wat minder, maar zindelijk wordt het nooit. Het doodenschip houdt nu scherp naar het zuidwesten koers, om verre te blijven van de groote internationale verkeerswegen. Het zou liefst alleen maar in 't donker van den nacht varen, want het is een schande voor de Fransche driekleur, die eens het symbool was van de bevrijding der volkeren, te moeten wapperen over een slavenschip De verpleging op het doodenschip is de eerste dagen vrij goed in het oog van de veroordeelden tenminste. Maar het duurt niet lang, of iedereen is zeeziek, en dan moet het kostelijke eten de visschen worden toegeworpen. Reden genoeg voor 't zuinige beheer, om de porties tot op 'n klein gedeelte te verminderen. Voor de weinige gezonden is dat altijd nog genoeg. Maar dart worden de zieken weer gezond, en toonen een nieuwen, ster keren eetlust. Maar de porties blijven, zooals zij in de dagen der zeeziekte wa ren. Drie, vier dagen heeft men het goede eten moeten weggooien dus er was te veel 1 Kunnen de kerels met minder toe, des te beter. Ze hebben niets te klagen 1 Eerst hebben ze 't kostelijke eten niet willen hebben men kan ze toch zeker niet naloopen en smeeken, die zwijnen 1 De rantsoenen zijn dus zoo mager, dat men er nauwelijks het leven op kan houden. Men krijgt scheepsbeschuit, drie aardappelen in schil, en een lepel vol pekelvleesch of zoutevisch. Ook moeten zij allen met hun beker komen, en die wordt dan met rooden wijn gevuld. Dien moeten zij echter in 't bijzijn van de bewakers opdrinken anders wordt er maar mee gehandeld. Verder kan men water drinken, uit twee vaten, die in de kooi staan, en iederen dag bijgevuld worden. Dat water is lauw, en wordt steeds warmer, naarmate men zuidelijker komt maar men kan er tenminste zijn dorst mee lesschen. Er wordt ten laatste zelfs wat alcohol in gedaan, om het langer goed te houden want een paar menschen vertoonden weer andere ziekteverschijn selen. En men kan hier geen ziekte gebruiken, waar de bewakers en de matro zen zoo midden tusschen de veroordeelden moeten leven. Slechts een half uur per dag gunt men den gevangenen de frissche zee lucht. Een half uur per dag mogen zij stilstaan op dek, in de bijna loodrechte straling der zon en vrijer ademhalen, en uitzien over de wijde zee. Visschen springen zilverachtig door de lucht, en plonzen het water weer in. Uren, dagen lang zouden zij kunnen kijken, naar de golvenvlakte zonder einde en zonder horizon. Maar het beheer is niet van plan, den veroordeelden wat vreugde te gun nen. Zij moeten maar merken, dat de Dualla geen pleizierboot is. Vooruit, naar beneden met 't volk 1 Een half uur stilstaan op dek, in 't gelid dat schrijft het reglement vooren dan weer drieëntwintig en een half uur beneden, in de kooi. (Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1933 | | pagina 15