DOOR
WALTER MARQUIS
1082
No. 34
Uitgediend, afgedankt (IJselmeer).
)E KANS
Vrees daverde in White's jonge borst— inct de
echo's der gevangenis-sirene, die den heelen
morgen in zijn oorcn had geklonken. Het was 'n
vrees, die trilde door zijn spieren en klopte in zijn
hersenen, in een half krankzinnigen wensch, dat hij
de gelegenheid maar liever had laten voorbijgaan om
te ontsnappen in den auto van den directeur.
White was eigenlijk nooit erg zeker van zichzelf
geweest. Hij wist wel, dat hij niet slecht was en dat
hij een eerlijk bestaan wou leiden en hij verbeeldde
zich ook graag, dat hij moed had maar nu wist
hij, dat hij echt bang was.
Hij had gehandeld onder een dwaze aandrift
van het oogenblik dwaas, omdat hij zoo héél
zeker weer gevangen zou worden. Al had hij een
costuum van den directeur aan en een hoed van
den directeur op, aan zijn lichtblonde haren zou
iedereen een mijl ver kunnen zien, dat hij het was.
White had er gezien, die teruggebracht werden,
met het grauw van den angst op hun gezicht
mannen die wisten, hoe de zware harde vuisten
van Buck Regan konden straffen voor een poging,
0111 uit het Groote Huis weg te vluchten mannen
die gedoemd-werden tot een maand martelende
ellende in eenzaamheid.
Het was vrees voor Buck Regan, den forschen
hoofd-cipier, die White acht afschuwelijke uren
tang had voortgezweept. Hij had gekropen als
een beest, door de modder, door gras en struiken.
Hij had gerust in vieze, natte greppels. Hij had
gehuiverd in de natte kou, tusschcn de akkers.
Zijn handen waren zwart van het vuil, zijn oogen
waren met bloed doorloopcn, zijn zenuwen trokken
van angstige spanning, leder kraakje van een tak
was een voetstap van Buck Regan. Het zou
niemand anders dan Buck Regan zijn,die hem vond.
Dat voélde White
In den schemer kroop hij op handen en voeten
door een korenveld. Vóór hem lag er een weg. Een
paar kilometer verder zou Jim's boot klaar liggen.
Ze wisten niet eens, dat White een broer had. Als
hij de boot maar haalde dan kon niemand hem
achterna komen. Dan kwam hij in Mexico en kon
hij zijn vrouwtje en de baby laten komen
White kroop door een opening in een heg. Hij
rukte het hoofd op, zoo fel, alsof er iets knakte.
Aan den anderen kant van den weg stond een
oude vierkante boerderij, twee verdiepingen hoog.
Hij lag voorover, rillend, luisterend. Er bewoog
niets. Toen hief hij het hoofd weer op, en 't was
alsof zijn spieren verstijfden. Uit een raam op de
bovenverdieping kronkelde er een zwarte schaduw
naar boven. Rook! En in een lijst van rook....
het figuurtje van een klein meisje Het snerpen
van een angstkreet scheen zich om hem heen
te wikkelen en hem den adem af te snijden.
Er was niemand anders te zien. Er schoten wilde
gedachten door White's brein.... een afschuwe
lijk visioen van een klein kind, dat geschroeid
werd in de vlammen van een brandend huis. Zijn
eigen kind leek het.Het kind in het brandende
huis scheen zoowat even groot als White's eigen
meisje.
White gaf een snik. Wat voor soort mensch moest
hij zijn, als hij daar koel den rug aan kon toekec-
ren Maar toch Het Groote Huis weer binnen
gesleept worden Langzaam krankzinnig te worden
door een martelende maand in een donkere cel
Weer snerpte de schreeuw hem in de ooren. Hij
sneed dwars door White heen. Hij kroop verder
de heg door en sprong dwars den weg over, naar
het huis zijn hoed verloor hij onder het rennen.
De voordeur was niet op slot. White stortte
zich naar binnen en holde de trap op. Er hing een
zware walm in de bovengang. Zijn herinnering
tastte en hij herkende de lucht, den walm van
brandende petroleum.
Hij stiet een deur open. Een verstikkende zwarte
rook golfde hein tegemoet. White hield den adem
in en zocht tastend den weg naar binnen. Hij
struikelde over iets, dat heet voelde aan zijn been,
bonsde tegen een bed. Toen hij bij het raam was,
slokte hij zijn longen vol lucht. Hij greep het
schreiende kind, drukte het tegen zijn borst en
strompelde naar buiten.
Boven aan de trap gleed hij uit hij viel de halve
trap af. Een scherpe pijn sneed door zijn enkel
die was in den val onder hem dubbel geslagen. Nu
was iedere stap een foltering, terwijl hij het kind
naar buiten droeg. Er kwamen menschcn schreeu
wend het pad op.
Een vrouw griste hem het kind uit de armen.
White zag het gezichtje van 't kind in het laatste
restje daglicht. Het was een negerkind.
Mannen draafden de trap op, terwij! White
wegstrompelde. Hij had nog maar een paar stappen
gedaan, toen hij een mannenstem hoorde roepen
,,'t Is geeneens brand Er staat alleen een
petroleumkacheltje te walmen."
Toen bleef zijn hart stokken. Op nog geen vijf
meter afstand zag hij de kolossale figuur van Buck
Regan uit een auto stappen. White lachte even,
bitter. Dat had hij geriskeerd daar was hij nu
aan toe weer gegrepen te worden.dat had
hij geriskeerd om een kind te redden uit een kamer
met een beetje oliewalm
Regan kwam op hem toe, met de revolver in de
hand.
White voelde bijna den brandenden blik van
den grooten cipier op zijn lichtblonde, ongedekte
haren. Hij wankelde, bleef staan.... Regan liep
hem voorbij, zonder ecnig teeken van herkenning.
White's mond viel open, zijn oogen sperden zich
groot. Toen begreep hij. Regan wou hem een kans
geven omdat hij zijn vrijheid er aan had ge
waagd, om een negerkind te redden. Goeie Buck.,
hij had dus óók een hart 1
Een uur later hinkte White naar het einde van
een steigertje. Daar lag een boot aan vastgebonden,
zwart, oogenschijnlijk leeg. Jim was zeker aan wal
gegaan. White sleepte zich voort naar de kajuit
van „De Vlinder". Hij maakte liever geen licht,
maar hij moest naar zijn voet kijken. Hij streek
een lucifer aan. En toen sprong hij achteruit,
alsof hij een slag had gekregen. Op een armslengte
afstand stond er een neger voor hem, met starende
oogen en koolzwart haar.
White bracht met een ruk het hoofd naar voren,
knipoogde. De neger was niets anders dan zijn
eigen beeld in een langen spiegel. Zijn vingers
gingen omhoog, veegden over zijn gezicht. Ze
lieten er grijze vegen op achter, waar het blank
van zijn huid door het dikke, vettige roet van
petroleumrook heenscheen.